Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdToonkunst
| |
[pagina 457]
| |
alles aanvaarden, dan zal het duidelijk zijn dat wij daartegenover nog iets verlangen - bij wijze van tegenprestatie, om het zo maar eens te noemen. Dit had niet anders behoeven te zijn dan het simpele bewijs van een inspiratie. Dit had niet anders behoeven te zijn dan één thema, één frase die nog toveren kon, die vergezichten opende op een hemelser, edeler en waarachtiger land dan een wei met koeien. Doch Lieven Duvosels materiaal is geen haar beter dan de gegevens der duizend en één koornummers, zware nummers, et cetera, die de leiders der mannenkoren en gemengde koren jaar in jaar uit met een ontoombare ijver... produceren, zullen we maar zeggen. En de factuur van dit werk, de enscenering der hoogtepunten en diminuendo's, is niets beter of persoonlijker dan wij het aantreffen in de werken van landgenoten die ik thans niet noemen wil. Mijn opinie, die zich tussen generale repetitie en uitvoering niet wijzigde, is door de uitvoering zelf (een zeer goede uitvoering met veel elan en veel verve!) evenmin veranderd. Zodat alleen een lichte verwondering over de combinatie van zoveel geluid en zo weinig schoonheid is overgebleven. Verwondering ook over het feit dat iemand zich in 1920 nog zo te uiten tracht. Enfin, dat hebben wij nu eenmaal te aanvaarden. Het was de eerste uitvoering in Nederland en de componist bleek een degelijk koordirigent. Het andere Hollandse werkGa naar voetnoot192 en de andere leidende componist waren Anton Averkamp, Wagenaars opvolger aan de Utrechtse Muziekschool, met zijn hymne Decora lux aeternitatis.Ga naar voetnoot193 De hymne tast ongetwijfeld naar een hoger en nauwkeuriger omschreven ideaal dan het werk van de Belg. En Anton Averkamp is zeer stellig een erudieter componist, een ‘savanter musicus’ (de definitie werd mij eens door de Nieuwe Rotterdamsche Courant naar het hoofd geslingerd - vandaar dat ik haar weer moet zien kwijt te raken...)Ga naar voetnoot194 dan Duvosel. Er staat vrij wat Wagner in en wat veel ademloos fortissimo. En vergeleken met het werk van onze grootste, meest hymnische componist Alphons Diepenbrock, blijkt deze hymnus Decora lux aeternitatis wat uiterlijk, wat theatraal, wat gemakkelijk geconcipieerd. Men kan ook van de thematiek der hymne niet veel zeggen. De allure is vaak Wagneriaans, doch dan tonaler, minder modulatorisch aangelegd. Overigens zou ik willen weten wanneer Averkamp haar geschreven had. Voor een Hollands werk uit de laatste jaren der vorige eeuw staat er weinig Brahms in. En nu kan men wel constateren dat Diepenbrock in die tijd reeds een persoonlijker, vrijer muziek schreef, dat Wagenaar toen ter dage in Hector Berlioz reeds een edeler en vruchtbaarder aanknopingspunt had gevonden - dit vermindert de waarde van Averkamps werk niet. | |
[pagina 458]
| |
Tussen de beide vaderlandse muzieken stond Mozarts Ave verum corpus. Misschien was het geniale, simpele werkje nog schoner, nog ontroerender geweest als Wagenaar het door een zeer gering aantal solostemmen had laten zingen. Het is maar een opmerking, meer niet. Doch een groot apparaat heeft altijd iets traags en het heeft meer tijd nodig. Vóór de pauze ging Bachs Magnificat. Wanneer wij het er allen over eens zijn dat dit natuurlijk een meesterwerk is (met veel kapitale letters) en dat er schitterende bladzijden in voorkomen, dan behoeven wij ook niet te verzwijgen dat Bach schoner, gedifferentieerder, grote-koorwerken heeft geschreven. En technisch (de twaalf delen zijn alle wel zeer beknopt) en psychisch. De fuga (nr. 11) is veel minder grandioos dan bij Bach bijna immer, met die vijf schoolse inzetten en het zeer gecomprimeerde slot. Hier nergens het vrije zweven van enkele stemmen, zoals Bach elders zo vaak doet - steeds een haast te zakelijk afwikkelen der rol. In het Magnificat staan ook veel, zeer veel zestiendencoloraturen, meer nog dan in de Johannes-Passion - en dit is niet het in onze dagen nog het meest levende deel van de meester. Wél is die techniek voor onze zangers, onze koristen zeer gevaarlijk. Het werd nogal eens ruw (bassen); het werd wel eens erg onritmisch (Denijs). Toch kunnen wij de uitvoering als geheel prijzen. Mevrouw Noordewier spon enkele momenten van ademloze schoonheid (nr. 2 en in nr. 10). Mevrouw Lise Ohms leek niet geheel gedisponeerd (verkoudheid?), want elke fis klonk tamelijk onvast. Ook het zeer nadrukkelijke portamento hoorde ik nog niet van haar en ook dit kan door een kleine indispositie geoutreerd geweest zijn. Jac. van Kempen en Nanny van Es vormden in nr. 6 een goed ensemble - misschien wat al te lyrisch in dit kader. Het orkest was na de pauze beter op dreef. In het Magnificat nogal wat schommelingen, nogal wat wegloperijen onder Wagenaars stok uit. Van klank was het ensemble (koor, orkest en solisten) in de regel uitmuntend. |
|