Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdLiederenavond - Beyen-Wagenaar
| |
[pagina 441]
| |
tijd. Men kan slechts bewondering hebben voor d'Indy's geestkracht, doch men kan het eveneens slechts betreuren dat een zo eminent pedagoog als Vincent d'Indy zijn aanknopingspunten zo verkeerd koos en dat hij zo weinig kijk vertoonde op de Gang, de Renaissance der muziek, zowel in Frankrijk als elders. César Franck was zonder de minste twijfel een geïnspireerde, een meester, als Frankrijk tussen 1830 (de bloeitijd van Berlioz) en 1900 (Debussy's grote periode) er geen tweede heeft bezeten. De meesterwerken die César Franck in de laatste twintig jaren van zijn leven schreef (1870-1890): de Variations symphoniques, de Symfonie, de Vioolsonate, het Pianokwintet, het Strijkkwartet, de Béatitudes, de beide grote pianowerken (Prélude-choral-fugue en Prélude-air-final) zullen waarschijnlijk nog gespeeld en genoten worden wanneer de muzieken van een Gounod, een Massenet, een Saint-Saëns, een Ambroise Thomas reeds vergeten zijn. Dit zou ook historisch waarschijnlijk zijn, doch erger is het voor de Gralshüter van Francks beginselen dat de Tijd dezelfde vergetelheid waarschijnlijk ook zal toedelen aan de composities van Chausson, Ropartz, Duparc, van Vincent d'Indy zelf. Het is niet toevallig dat de begaafdste jongere Franse componisten, zij die in 1870 geboren zijn en daarna, zich meer of minder bewust van César Franck en de leerstellingen zijner adepten afwendden. Het principe Franck-Ropartz-d'Indy erkent de suprematie van Wagners allesbehalve Franse geest en de heldere, intelligente Franse musici, beginnende ná 1870 hadden geen enkele reden, geen enkele verontschuldiging om het ‘Ehrt eure deutschen Meister’Ga naar voetnoot153 nog mis te verstaan. Wat men desgewenst wel een toevalligheid zou kunnen noemen, is het jammerlijke feit dat alle veelbelovende leerlingen van Meester Franck stierven vóór zij tot hun grootste ontwikkeling waren gekomen: Ernest Chausson reed zich de schedel te pletter op een fietstocht; Henri Duparc, geboren 1848, leeft als zenuwzieke sinds 1888; Guillaume Lekeu werd slechts vierentwintig jaren; Alexis de Castillon vijfendertig - ik zou mij kunnen voorstellen dat sommigen deze samenloop van omstandigheden evenmin toevallig wilden noemen, en niet ik die dit bijgeloof schelden zou. Slechts d'Indy en Guy Ropartz bleven over en niemand zal durven beweren dat deze epigonen in één adem met Franck genoemd kunnen worden. Niemand ook die van hun artistieke beginselen nog iets zou durven verwachten voor de toekomst - een toekomst die Debussy en Ravel in Frankrijk, Manuel de Falla in Spanje, en, onder invloed van de Rus Stravinsky, in Engeland Gerald Tyrwhitt,Ga naar voetnoot154 in België Eugène Goossens,Ga naar voetnoot155 in Hongarije Béla Bartók, in Italië Malipiero, Respighi, Pizzetti, Castelnuovo en tientallen anderen zijn begonnen te maken. En ook: hoeveel geringer geest is een Chausson bijvoorbeeld dan Franck. Zou een der vier liederen die mejuffrouw Beyen zaterdagavond zong, het uithouden tegen Francks Procession? Tegen een werkje uit Francks primitieve eerste periode? | |
[pagina 442]
| |
Mejuffrouw Beyen zong overigens Chaussons blank-retorische gezangetjes beter dan de Ouditaliaanse aria's, beter ook dan haar Schubert. Zij had zich sinds verleden jaar naar de geest in het geheel niet ontwikkeld en ook technisch was het niet vooruitgegaan. Het is te bejammeren, want: hoe kort zijn niet der zangeressen jaren. En het is erger om zichzelf vrijwel gelijk te blijven dan zich een enkele maal te vergissen. Niemand ook die aan één, zij het dan ook uitnemend voorbeeld genoeg heeft in de kunst en in het leven. De hoogte waarop deze zangeres thans is, lijkt gevaarlijk veel op een dood punt. Jan WagenaarGa naar voetnoot156 accompagneerde zeer serieus en speelde als solist Francks Prélude-choral-fugue. Wat gejaagd en rommelig (pedaal!) en zeer zeker te monotoon. De dynamiek van zijn spel lijkt nog onverzorgd: men hoort elk sforzato aankomen en de crescendo's en diminuendo's zijn immer te vroeg aan het doel. De courante pianistische moeilijkheden: toonladders, trillers en octaven waren bijna altijd in orde, natuurlijk. Vóór de pauze speelde hij nog Beethovens Waldsteinsonate. Dat lukte minder. Doch het is bij het min of meer krampachtig bedwongen, koel schijnende uiterlijk van zijn pianospel niet gemakkelijk uit te maken of en in hoeverre er podiumnervositeit bij kwam. |
|