Tivoli-concert - Kamersymfonie
13 januari 1921 (UD)
Concertgebouw-sextetGa naar voetnoot135
Locatelli: Triosonate
Beethoven: Serenade in D, op. 25
Juon: Kammersymphonie, op. 27
Paul Juon - tot dusverre in Utrecht onbekend - is de Rus die in Berlijn Italiaanse muziek componeert.Ga naar voetnoot136 Duits is de instrumentatie van zijn grote kamersymfonie, is ook de constructie. De melodiek en de harmoniek zijn voor gelijke delen Russisch (Rimski-Korsakov) en Italiaans, en dan Puccini. Dit amalgama nu geeft een buitengemeen welklinkend, enthousiast, breedsprakig, soms wat sentimenteel, soms wat bruut stuk muziek. Het is niet bijster ‘diep’, het is nóóit diep - evenmin als Brahms, tot wiens epigoon hij door de officiële Duitse descriptieve muziekwetenschap werd gepromoveerd - en men kan de kamersymfonie misschien niets verwijten dan de werkelijk zeer langdurige en continue fortissimo's. Overigens is de enscenering van Juons dynamische hoogtepunten (hoogvlakten ware wellicht juister) zonder uitzondering geraffineerd; ge hoort in alle veelklanken nog alle instrumenten, ook de slanke viool, ook de bescheiden fagot. Zo is het vaak massaal, nooit klankklodderig. Er is niet veel jong-Duits werk, vooral niet van de componisten die ‘die Bahnen Johannes Brahms' wandeln’ (zo heet dit),Ga naar voetnoot137 dat men aldus kan complimenteren, helaas. Boeien doet ook Juons persoonlijke liefhebberij voor ritmische experimentjes - iets waarin Vincent d'Indy ook sterk is.
De reproductie door het Concertgebouw-sextet plus de strijkers Helmann, Kerkhoff, Marix Loevensohn en Stips werd een gebeurtenis. Daar was altijd wel een lustig-fanfaronnerend fragment dat men wel op tien manieren kan spelen, doch: zó uitgeschaterd werd het volmaakt. Daar waren ook altijd wel de langzaam gaande gevoeligheidjes (het Andante is in waarheid melodisch het zwakste deel!), die juist Loevensohns, of Kerkhoffs, of Swagers intonaties behoefden om niet te verdrinken in de melasse. Men musiceerde voortreffelijk; men musiceerde enthousiast - het is ook een treffelijk speelstuk, die kamersymfonie.
Vóór de pauze reproduceerden Cornelis, Klasen, Helmann en Loevensohn een kwartet van de oude Pietro Locatelli - een muziek van alle tijden zo goed als die van Rameau of Berlioz. En Klasen, Helmann en Kerkhoff speelden nog de al te zelden gehoorde Serenade voor fluit, viool en alt van Beethoven. Een divertimento, licht en speels als het beroemde Septet, een schitterend meesterstuk van driestemmig contra-