Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdTivoli-concert - Dresdener Trio
| |
[pagina 419]
| |
gegroeid is nóg subtieler, nóg betoverender dan dit voortreffelijke ensemble. En het zou vele geldige en verzilverbare redenen van bestaan hebben, dunkt mij. De klassieke, romantische, moderne pianotrioliteratuur is bijna even rijk als het strijkkwartettenrepertoire. Alle klassieke namen, alle romantici. Hebben de moderne Fransen geen verrukkelijke trio's geschreven (Ravel)? Heus, er is behoefte aan een wereldveroverend ensemble. Het Dresdener trio valt voorlopig nog niet in de termen om mee te kunnen doen aan zulk een pacifieke kruistocht. Het vormt, bewijs: hun reproductie van Haydns bekendste Trio en opus 99 van Schubert, nog zelfs geen middelmatig ensemble. Brahms' Trio was qua samenspel beter, doch Brahms heeft geen zijner werken met piano in een klassieke kamermuziekstijl geschreven: de pianopartij is altijd een orkestconcertstem; de viool of de cello immer een orkeststem. Het samenspel dezer drie Dresdener heren rammelt; de cellist Bottermund blijft achter en speelt vaak hinderlijk slordig. Fritz Schneiders viooltoon mist alle charme; mist bovendien te vaak zuiverheid. Het pianospel van Franz Wagner is hard, is dor, is óf gejaagd óf trekkerig. Nimmer een rustig, blank musiceren wanneer men Haydn speelt (het Rondo all'ongharese was niet veel meer dan dilettantische jasserij met als signaleerbare punten vier of vijf keiharde sforzati van Franz, een treffelijk-helder spiccato van Fritz en een continu erachteraan van Hans). Nooit ook, in Schubert, een opbloeien van alle melodische mogelijkheden; elk violistisch cantabile ging teloor dankzij een onvaste rechterarm; ieder cantando der violoncel werd geknepen, geforceerd en eindigde te vaak in een slechts in theorie muzikaal geluid. Hoeveel opmaten, hoeveel inzetten en overgangen er gisteravond mislukt zijn, waag ik niet te registreren, minder uit vrees er twee te veel te noemen dan wel: er twintig vergeten te hebben. Brahms' Trio opus 8 begon gelukkiger. Alles ligt daar veiliger in de veelnotige pianopartij. De beide strijkers konden daar hun nooit ongedekt liggende melopeeën zingen. En ook: een eenmaal vastgesteld allegro (con brio, desnoods...?) houdt men met de altijddurende wisseling tweeën-drieën gemakkelijker vol dan een tempo van Schubert of Haydn. Maar het is mij gisteravond een raadsel gebleven waarom de heren Wagner, Schneider en Bottermund - uitstekende musici in hun genre - met een Haydn-Schubert-Brahms-programmaatje helemaal uit Dresden naar de Utrechtse Tivoli-zaal moesten komen. Het was er bovendien erg koud. |
|