De ‘muzikaliteit’ van deze danseres ging niet verder dan een slap handbeweginkje als er zestienden waren, hoofd omhoog als de melodie naar boven ging, neerkomen op de enen. Enfin, het hele jammerlijke arsenaal van veruiterlijking van dat, wat slechts spreekt tot het onderbewuste.
De plastiek der danseres en de kleurenzin van Frau Professor O. Ziegler, die de kostuums ontwierp of maakte, gaven elkander niets toe. Het een was treurig van conventionele smakeloosheid, het ander van smakeloze, benepen conventionaliteit.
De gevoeligheid voor het ritme: de technische dansvaardigheid in beperktere zin was ten enenmale onvoldoende.
De dans van Hannelore Ziegler is vooralsnog niet meer dan stuntelig proberen, zoeken en tasten naar iets origineels (volmaakt overbodige bezigheid, trouwens), ‘flirten met de kunst’ zoals Romain Rolland dat vriendelijk noemt.
In La czarine, muziek van Ganne (een geheel waarvan ik het epitheton ornans maar zal verzwijgen), een hoofdbedekking zó mis, zó radicaal belachelijk, dat men het zelfs op geen modeshow geduld zou hebben.
Chopin: parodie op Duncan. Dat gaat toch eigenlijk niet aan. Mimiek: cinema. Plastiek idem.
Wals van Chopin. Niet meer vertellen dat het de Minutenwals is. De arme tol moest plusminus drie minuten draaien. Maar hierbij heb ik het opgegeven. (Ik houd te veel van Johann Strauss!) Deze ‘drijftol’ is een te hinderlijke manifestatie van artistiek, muzikaal, plastisch, danstechnisch onvermogen dan dat ik er verder iets over zeggen zou. Misschien dat men op andere plaatsen in het geteisterde Europa meer contact met deze decadentie verlangt. Hier niet.