Concert Kerkgezang ‘ter herdenking der kerkhervorming’
3 november 1920 (UD)
Tivoli
Koninklijke Utrechtsche Vereeniging voor Kerkgezang en U.S.O.
o.l.v. Wouter van der Blij
m.m.v. Jac. Ph. Caro, [?] ten Braak, Sophia Beyen, [?] van Alphen
Mendelssohn: Tweede symfonie (Lobgesang)
Becker: Reformationskantate
Ik meen: de K.U.V. voor Kerkgezang is een typisch hervormd genootschap. Vandaar dat men deze herinneringstijd aan Luthers treden uit de rooms-katholieke geloofsgemeenschap viert met de uitvoering van Mendelssohns Lobgesang en Beckers Reformationskantate. De ‘Hervormingsdag’ immers is een speciaal protestantse kerkelijke gedenkdag; de gelovige protestant bezint zich op Luthers karaktervolle getuigenissen, gedenkt het bloed der martelaren, herinnert zich de vele en duistere historiën der geloofsvervolging.
Wat evenwel de tekst van Beckers Reformationskantate met al deze gevoelens te maken heeft, blijft een raadsel. De koren, de soli, de recitatieven, de koralen vormen een religieus allerlei dat toepasselijk zou kunnen zijn op elke gewenste gelegenheid.
Hetzelfde geldt voor de (in ieder geval meer aanneembaar samengestelde) tekst van Mendelssohns Lobgesang. Waarmee ik alleen maar zeggen wil dat men, voor het ‘literaire’ deel, de kerkhervorming even goed had kunnen herdenken met Händels Messias, Haydns Schöpfung.
Het is een feit dat de kerkelijk gelovigen, zo zij zich niet blind stellen, met droefenis zullen moeten beamen: het is een feit dat alle gecomponeerde religieuze poëzie bijna steeds de indruk vestigt van te zijn min of meer gelukt hoofd- en handwerk, vrijwel nooit ons overtuigt van de geïnspireerdheid van haar maker. Bach heeft teksten van Picander gecomponeerd die niet beter waren dan afschuwelijke rijmelarij. En zo gaat het nog heden. Men zou op den duur welhaast gaan twijfelen aan de inspiratieve kracht der protestantse geloofsbelijdenis. Doch wat schrijf ik? De Tachtigers hebben de sullige poëzie reeds lang genoeg geleden en vernietigend-fel gegeseld. Het is bovendien een feit dat een tekst, geschreven uit een beperkte tevredenheid des gemoeds, alles wordt wat ge maar wilt, doch geen kunstwerk.
Wat ik hierboven schreef over deze religieuze literatuur, past ook op de muziek. Albert Becker schreef een zevenstemmig gefigureerd koraal, schreef duetten en dubbelfuga's, en op dit alles past het woord ‘ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid’. Mendelssohn, een musicus wiens talent uitsluitend was afgesteld op de kleine vormen, op de lichte muziek, werd door de verderfelijke invloed van welmenende en talentvolle raadgevers en familieleden gedreven naar ‘het grote werk’ (‘Spiegel je, o Felix, aan Bach en Händel’). En in de grote vormen bracht hij, gelijk bekend is, slechts mislukkingen voort. Het Lobgesang is de fataalste, treurigste, ergerlijkste misluk-