Tivoli-concert - Sigrid Onegin
28 oktober 1920 (UD)
Sigrid Onegin (zang) en Fritz Lindemann (piano)
Liederen van Bizet, Onegin en Mahler (Des Knaben Wunderhorn)
De liederen van Georges Bizet, waarmee mevrouw Onegin haar concert begon, worden waarlijk te weinig gezongen. Het zijn, zoals alle werken van deze buitengewone meester, zeer Franse, zeer chique en zeer volmaakt geciseleerde kunstwerken. Men wil het wat salonachtig noemen. Misschien. Doch de Parijse salons van rond 1860 hebben mij altijd een aantrekkelijker verblijf toegeschenen dan vele andere plaatsen, waar vele andere componisten hun inspiraties zochten.
Mevrouw Sigrid Onegin zong ook nog een viertal liederen van haar overleden man, de Russische componist E.B. Onegin. Wij kennen hier niets van zijn werken en de vier gezongen liederen geven ons geen recht tot een definitieve vaststelling der muzikale en artistieke waarde van dit werk. Het is, in de regel, een tamelijk veelstemmige pianopartij. Er zijn invloeden van Wolf (declamatie van het Mariengarn), van Moesorgski (slot van Ave Maria), van Wagner (de Siegfriederige climax uit Mein Herz.)
Met de reproductie van deze acht liederen gaf mevrouw Onegin haar magistrale zangkunst, haar fameuze stem te genieten. Maar er was tot toen toe geen sprake van enig innerlijker contact met onze zielen, geen sprake ook van een hogere gemoedsgesteldheid dan de bewondering.
Er is, na de pauze, één moment geweest van grootse spanning, van magische ontroering, en dat was toen zij Mahlers Der Schildwache Nachtlied doorleefde. Zangtechnisch had zij, naar we meenden, reeds haar hoogste kunnen gemanifesteerd. Maar al wat zij vóór de pauze deed, werd kinderspel naast de formidabele moeilijkheden die zij in dit bijna onzingbare lied van Mahler blijkbaar niet achtte. Dit behoorde tot het hoogste dat een zanger(es) ooit kan geven.
Het zou evenwel, zonder de tovermacht der inspiratie, niettegenstaande de technische volmaaktheid, het schriftuurlijke ‘klinkende metaal’ zijn gebleven. Doch die inspiratie was daar. Mahlers bijna nooit gehoorde meesterwerk gewerd een opstanding, grootser dan men had durven hopen.
Het accompagnement van Fritz Lindemann vormde met mevrouw Onegins reproducties een geheel. En het is helaas te zelden dat men deze lof neerschrijven kan. Het pianospel van de heer Lindemann is wat vaak droog en geforceerd-ritmisch. Ik begreep, onder enkele andere dingen, van het begin van Mahlers Rheinlegendchen geen jota. Dat revolverschot op die zeer blanke d, was dat Mahlers sf, in de tweede