Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdU.S.O.-concert
| |
[pagina 387]
| |
Zij poseert niet als ‘wonderkind’, goddank; het programma vermeldde geen leeftijd. Maar het ware onbillijk zulke manifeste jongemeisjes-bokjes als zij schoot, te braden als solistische, persoonlijke-opvattings-canards. Natuurlijk kan zij het Largo van Beethovens Derde concerto psychisch niet aan. Natuurlijk speelt zij de stelletjes fiorituren zo expressief mogelijk en natuurlijk werden Beethovens ‘con gran’ espressione'-maten retorisch en voos. De muziek, die de handen vanzelf spelen, geeft aan het brein van de executant vaak de meeste moeiten. Lily von Kovacs verdient bewonderd te worden om de vriendelijke, hartelijke opzet van veel schertsende fragmenten uit het derde deel. Rasmuzikaliteit is overal te genieten. Een heel gaaf, heel sierlijk pianotechniekje staat haar ten dienste en ik hoop dat ze die kleine scherpe tanden niet stomp bijt op grofvezelig paradepaardenvlees (haar Liszt hoorde ik niet meer, maar welingelichten mompelden iets van veel bravoure en veel panache). Lily von Kovacs heeft in het Holland van 1920 een schitterende gelegenheid om zich te oriënteren en zich vertrouwd te maken met de huidige stand der muziek. Wat zij ons op het ogenblik te genieten geeft - een heldere en gracieuze muziek is altijd een edel spel - weten we te waarderen. Het accompagnement van haar concert was zeer ongunstig. Er was een onoverkomelijk continue schommeling van het tempo van het eerste deel: zij entameerde een wat jachtig Allegro con brio; Van Gilse voelde meer voor een academisch allegrovan-116. Het slot van het Largo stemde slecht. Het stretto uit de Finale bleef achter. En ten slotte was daar het akoestische bezwaar van het Gebouw-zaaltje, dat nooit hinderlijker is dan in de relatie piano-orkest. In het eerste deel hoorde men, tenzij de piano onder contra-c of boven c 2 bezig was, niet anders dan domme vulstemmen. De vleugel was willig, maar de violen waren spraakzamer. Vooraf ging de reproductie van Cherubini's Anacréon-ouverture (wat gehaast) en van twee Rosamunde-muziekjes van Schubert (met alle reprises). Die stukken worden waarlijk te lang, op deze manier. Emile Enthoven, van wie Van Gilse na de pauze een nieuwe suite in oude stijl speelde, lijdt ook, doch op een andere wijze, onder zijn jeugd. Men heeft Enthoven vaak de goedgemeende raad gegeven om zijn vele muziekjes nog in portefeuille te houden. Maar daar bedankt hij - natuurlijk! - voor. Wanneer de dirigenten en de executanten zich goedgezind tonen, wanneer de mentor tegen uitvoering van het jongste geesteskind geen bezwaren maakt - wel, ik geloof men zou sterker, zelfkritischer, artistieker persoonlijkheid moeten zijn dan Emile Enthoven is om in zo'n geval de werkkamer te verkiezen boven de concertzaal.Ga naar voetnoot48 Moeten wij het Emile Enthoven euvel duiden? Moeten wij hem attent maken op vele dwalingen en tekortkomingen in zijn nieuwe werk: in de conceptie (een suite | |
[pagina 388]
| |
‘in oude stijl!’ met celesta en een overvloed van chromatiek), in de constructie, in de themavinding? Onzuiverheden in de inspiratie; nonchalance wat betreft de herkomst zijner motieven; haast, slordigheid in de bewerking van het Rondo; gemakzucht in de bête herhaling in het Preludium - het zijn altemaal: beginnelingsfouten. Doch er lijkt iets overbodigs te schuilen in deze aanmerkingen, want het doet er allemaal niets toe. Wanneer Enthovens nieuwe suite volmaakt geëquilibreerd was, wanneer hij de vergissing ‘in oude stijl’ niet begaan had, wanneer hij kritischer op zijn materiaal was geweest - dan zou zijn werk daarmee nog niet gered zijn. Want Enthoven mist enkele primaire eigenschappen die een scheppend kunstenaar maken. Hij heeft nu reeds, op zestienjarige leeftijd, het gemak dat de componist van voor honderd jaren door een leven van strijd moest veroveren. Maar dat is de erfenis die onze generatie bij haar geboorte meegekregen heeft. Enthoven is zich daarvan niet bewust - hij zal menen dat hij zichzelf (minder of meer gelukkig) uitspreekt in zijn muziek, terwijl in waarheid de muziek die hij in zich hoort en die hij met de zoeven genoemde respectabele vaardigheid noteert, niet is dan de echo van de stemmen der groten die lang vóór ons leefden. Hij mist, primo, de gave des onderscheids. Ook kent hij de waarde der stilte nog niet; hij heeft waarschijnlijk nog nooit nagedacht over de muziek die niet anders is dan de onderbreking van het zwijgen (Malipiero).Ga naar voetnoot49 Enthovens muziek is haast in haast, tumult in tumult: zijn muziek vermoeit - wanneer ze wil spelen; verstrooit onze gedachten waar ze geserreerd is. De les die Enthoven zal moeten leren, vóór zijn muziek onze belangstelling mag vragen, zal hem in de Stilte opgegeven worden. Ik hoop dat hij de stilte zal zoeken - ik hoop dat hij zichzelf de ontgoochelingen zal besparen die het leven voor hem in petto houdt - ik hoop dat hij nu, nu het nog tijd is, het zwijgen zal opleggen aan alle tumulten, alle muzieken die hem door het hoofd warrelen - ik hoop dat hij op de weg der zelfontdekking óók vroeg zal zijn. Emile Enthoven lijdt onder zijn jeugd. Want deze is, volgens de bijbel, woelachtig en ze snuift te gaarne de wierook der bewondering.Ga naar voetnoot50 Zijn omgeving, zijn vrienden en verwanten houden zijn componeervaardigheid (Tischlermeistersarbeit zegt Schönberg)Ga naar voetnoot51 te zeer voor iets essentieels. Ik zou mij hierin niet mengen, ware het niet dat een groot deel der Nederlandse pers waarmee Enthoven (te vroeg, waarlijk!) kennismaakte, reeds was begonnen erop te reageren met vriendelijkheden over het jonge talent dat au sein de sa famille in het Concertgebouw partituurtjes meeleest, met zeer scherpe onvriendelijkheden aan de andere kant. Wanneer ik hier met zoveel woorden zeg dat Enthoven, om het ooit tot iets te brengen, al zijn vaardigheden zal moeten afwerpen als een versleten kleed, dan zullen zijn vrienden dit, vrees ik, ave- | |
[pagina 389]
| |
rechts opvatten. Doch ik heb hoop dat hijzelf mij thans reeds diep in gelijk zal moeten geven. Hij behoeft het in het geheel niet met mij eens te zijn, doch hij zou zich kunnen spiegelen aan Erich Wolfgang Korngold.Ga naar voetnoot52 |
|