Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
Muziekkroniek III - Behelzende onsamenhangende opmerkingen over de muziek van het jaar 1920
| |
[pagina 377]
| |
dit systeem bovendien een kleed is vol gaten en scheuren. Met andere woorden: de muziek die wij thans moeten schrijven, heeft geen behoefte aan de klankdonders van een Heldenleben, noch moet ze slechts uitvoerbaar zijn door een duizendkoppig apparaat. De muziek wil ook niet langer de slavin zijn van een goedkoop stukje literatuur (programmamuziek, met als uiterste mogelijkheid ‘ein Glas Bier in Tönen suggestiv deutlich zu machen’)Ga naar voetnoot27 en ze wil ook niet langer geschreven worden ter verheerlijking van een idee. De techniek van het jaar 1920 verwerpt de ‘vormen’ die men voor tien, twintig jaren vrijwel uitsluitend benutte. Eenvoudig hierom: de sonatevorm, de liedvorm, het rondo, ze zijn onafscheidelijk verbonden aan de diatoniek. Een sonate was een wonder ding in de tijd dat men zijn eerste thema in C, zijn tweede thema in G hoorde. Maar wij horen niet tonaal meer; een complex, een muzikale gedachte die een bepaald kunstwerk, een orkeststuk of een strijkkwartet domineert, is niet meer in een ‘toonladder’ onder te brengen. Wat zullen wij de geest onzer muzieken dan wringen in een vorm die daarvoor niet past?Ga naar voetnoot28 Dit is de renovatie die zich in het Frankrijk na Debussy, in Italië, in Holland, in Rusland manifesteert. Ook wij, Hollanders, zijn daarbij. Het nieuwe Sextet van Dresden, zijn Sonate voor fluit en harp, het Strijkkwartet van Zagwijn, Ruynemans Hiëroglyfen, Domselaers Proeven van stijlkunst, Voormolens Moralités - overal waait de nieuwe geest. En niet het minst in de tweedelige Sonate voor violoncello en piano van Matthijs Vermeulen. Men kan niet zeggen dat deze ‘nieuwe kunst’, die ik overal en zoveel als in mijn vermogen is, vóórvecht, slechts berust op revolutionaire beeldstormersneigingen van enkele eenzame jongeren. Ik noemde hierboven zes namen van Hollanders, ik had er ook twintig kunnen noemen. En het talent in het buitenland dat dezelfde richting bestreeft als wij, is meer dan talrijk. Doch het is nodig dat ook het publiek, dat de muziekhoorder niet achterblijft. Het is niet voldoende dat Dresden meesterwerken schrijft en dat Voormolen zich een naam verovert. Het zou funest zijn als over vier, vijf jaren het publiek het contact met de levende, groeiende kunst verloren bleek te hebben. Men kan dan weer zijn tijd verknoeien met het laten springen van de resten der oude kunst - een tijdlang louter destructief te werk gaande - om de weg tot ‘het nieuwe’ vrij en open te krijgen. Waar echter gehouwen moet worden, vallen splinters - en het is thans, nu de Hollandse componistenschool nog betrekkelijk weinig talrijk is, tijd om niet alleen de scheppende kunst vrij te maken van aanleuningen en af te brengen van domme aanwensels, doch ook om de ganse praktijk van het muziek maken en muziek horen grondig te reorganiseren. Wat heden vanzelf gaan kan, kost morgen strijd, overmorgen lijken. Het is een aantrekkelijke gedachte, waarvan ik sinds jaren niet loskom, om eens een ‘compositieleer’ (s.v.p. geen leerboek der componeerkunst!) te gaan schrijven, die ‘nicht nur für Musiker Bedeutung hat’, zoals men wel van Schönbergs Harmonielehre wil verkondigen.Ga naar voetnoot29 Men moest eens juist en helder formuleren waarom de muziek van | |
[pagina 378]
| |
heden juist zo is als ze zijn moet. Er is geen experimenteerzucht in de combinaties van de meest heterogene toonsoorten, er is geen dissonantenjagerij in de herhaaldelijk voorkomende combinaties van schrille halve tonen. Het is, ten slotte, geen kortademigheid, wanneer een componist zijn gedachte complexen stileert tot stukjes van nauwelijks twintig maten (Schönbergs Sechs Klavierstücke).Ga naar voetnoot30 Op het ogenblik is het nog altijd een gewaagde onderneming om concerten van louter moderne muziek te ensceneren; ik heb dat bij ondervinding! Maar toch is het een voldoening schenkende arbeid. Want men voelt de verstandhouding, het aanvoelen van het nieuwe op de ongedachtste en verheugendste plaatsen. De eenvoudigen van ziel, de onbevangenen, zullen hun sensaties min of meer gelukkig trachten te verbeelden; zij zullen, instinctmatig, genaderd zijn tot dicht bij de lichtende kern van het werk. Hun ontbreekt slechts de uiterlijke, technische kennis om van het werk alles te hebben doorleefd. Maar de erudieten: hij die zes jaar lang viool heeft gestudeerd bij meneer die-of-die (men vulle slechts een klinkende naam in), zij die vóór haar huwelijk eindexamen van het conservatorium heeft gedaan, ‘nu doet ze er niet meer aan’, de gymnasiast, de hbs'er zelfs, die zó muzikaal is en dus pianoles krijgt - deze ontwikkelden hebben hun ‘oordeel’, afkeurend soms, doch meestal beschermend. Zij hebben een opinie, ‘mogen’ die hebben: want hun oren zitten propvol cadensen. Het wordt thans hoog tijd om ook aan de concertbezoekers te leren dat de muziek meer is dan tonale functie. De absolute leek voelt dit intuïtief; de mensen die muzikaal ontwikkeld zijn als boven geschetst, kunt ge hun ‘wijsheid’ moeilijk meer afleren; laten wij tenminste zorgen dat de komende generaties vrij zullen zijn van de parti-pris onzer oudere broers en zusters. Op de conservatoria leren onze talenten nog altijd de ‘functies der akkoorden’ - I-IV-V. Het zou nuttiger zijn dat men de jongelui het zakkenrollen en aan de meisjes bijvoorbeeld het koorddansen leerde. Want de jonge musicus, toegerust met deze kennis, dewelke volgens Hugo Riemann, prof. dr. het einde aller muzikale wijsheid is, is nu in staat tot ijzingwekkende toverkunsten: hij kan van een sonate van de aanbiddelijke Mozart een legkaart maken en een plattegrond der hoofdstad van elk der grandioze fantasmen van de granieten Bach.Ga naar voetnoot31 Toch zijn wij, Hollanders, te benijden. Want er is voor onze componisten lucht en groeiruimte. En ook: wij modernen hebben een publiek dat - als massa - nog hélemáál geen smaak heeft en dat is tienmaal beter dan een publiek met een zoge- | |
[pagina 379]
| |
naamde gecultiveerde, dat wil zeggen bedorven smaak. Niettegenstaande de een betere muziek waardige inspanning van Viotta bleven de Hollanders laks gestemd ten opzichte van Wagner. Voor de muziek van Richard Strauss bedankte men al gauw; ‘veel geschreeuw en weinig wol’, zei de oude heer Berckenhoff al.Ga naar voetnoot32 Brahms had hier een goede kans gehad, zielsverwantschap tussen de hypochondrische auteur van veel quasi-diepzinnige muzieken en onze voor een deel zwaar op de handse volksaard. Maar toen men hem begon te propageren, was het gelukkig al wat laat. De levensaanschouwing van een genie als Debussy is zo op end'op Latijns dat er van een wezenlijk doordrenkt raken van de Hollandse harten met zijn klanktovers wel geen sprake zijn kan. De Hollander mist nu eenmaal het vermogen om een ding direct in iriserende klank te zien. Ik zeg niet dat we daardoor minder zijn - alleen maar anders. En ook de Mahler-cultus van heden ten dage, ter hand genomen met zoveel frenetie, kan geen determinerende invloed hebben op de productie onzer componisten. Zijn - Mahlers - techniek kan meer goed dan kwaad doen, omdat wij de sleutel tot zijn zielsuitingen hebben - uitingen van een ras, een mentaliteit, zo zeer verschillend van de onze en altijd gehoord met de nodige reserve. Men moest zich dus, zult ge zeggen, maar zeer voldaan en tevreden tonen en chauvinistisch-monkelend gaan zitten afwachten of daar soms een verzilverbare Hollandse muziek geboren staat te worden die ons land een ruim en warm plaatsje verzekert in het artistieke Sanhedrin der naties. Of Holland, dat geen talenten door de oorlog verloren zag gaan, misschien een kansje krijgt op een muzikale hegemonie, zoals we een soortement schildershegemonie hadden in die gouden tijd, toen we onze dichters kousen konden laten verkopen en onze schilders, al naar ze wilden, failliet lieten gaan of doodhongeren.Ga naar voetnoot33 Ach, het is van gering belang of een monument der mensheid geboren wordt in Bonn, in Mantsjoerije, in Venetië of zelfs in Leipzig. Het is, dunkt me, waarschijnlijker dat iemand een wereldhistorisch werk schrijft in Rio de Janeiro dan in Amsterdam - dit in verband met de constiperende invloed van de grachtenlucht en van de kleffe veenbodem. En ook: het is altijd een eenvoudiger opgave geweest om zichzelf te zijn in de natuur of in een kloostercel dan in de huidige intellectualisterige, artistiekerige, sigaretten inhalerende (dat is érg) of toch vooral niet-rokende (dat is érger) ‘kunstenaars’ gemeenschap der grote centra. Om van Amsterdam of Den Haag nu maar te zwijgen... Maar ik zie luttel kans om op de werken die een genie aan de Jangtsekiang of in Vuurland zou kunnen schrijven enige invloed uit te oefenen door dit feuilleton, behelzende divagaties over de nieuwste West-Europese muziek. Wanneer het Hollandse, het Utrechtse concertpubliek na lezing dezer korte aantekeningen beseft dat de nieuwe kunst die overal ontstaan is, volmaakt zeker is van zijn eigen wetten, geen zoeken en tasten is, doch een bewust bereiken, dan heb ik dit stukje niet om niet geschreven. De Europese muziek van 1920 is geen aarzelende dilettantenkunst. Haar wetten leven in de hoofden der ‘vinders’. Deze muziek is nog traditieloos, vrij van dogma's, doch niet ‘bande’loos. En zij zal de wereld veroveren. Want de gedachte, vibrerende in ongetelde hersencellen, is altijd de waarachtige heerseres der wereld geweest. |
|