Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd‘Moderne muziek’
| |
[pagina 331]
| |
IDeze Nederlandsche Vereeniging tot Ontwikkeling der Moderne Scheppende Toonkunst is er in de paar jaren van haar bestaan werkelijk voorbeeldig in geslaagd om haar faam van impopulariteit te blijven verdienen.Ga naar voetnoot271 Voor één componist op een stokje kan het zijn eigenaardige voordelen hebben om niet bewonderd, gewaardeerd te worden dan door een klein kuddeke bevoegden; voor een organisatie van grotendeels jonge componisten is dit gebrek aan belangstelling, hoe welverdiend ook, funest. Deze vereniging verheugt zich in de schouderophalende onverschilligheid van de collega's die het beter verstaan een muziek te propageren; de vereniging bereikt geen enkel publiek; de vereniging geniet van de algemeen geërgerde scepsis van de pers, die ook waarlijk anders en beter te doen heeft dan concerten van onmondigheden, als zaterdagavond, te kritiseren. De vereniging heeft slechts aan zichzelf, aan haar eigen organisatie, dit fiasco te danken; een programma waarop, Vermeulens Sonate uitgezonderd, louter nulliteiten voorkwamen, is slechts geschikt om haar het laatste restje van gezag te ontnemen. Een gezag dat ze overigens slechts ontleent aan de naam van Sem Dresden - van wie geen werk gespeeld of gezongen werd op dit concert! Het is nodig en nuttig om dit meedogenloos te constateren: de vereniging heeft nog altijd nagelaten om haar goed recht van bestaan in deze vorm aan te tonen. Een kring van moderne componisten is aantrekkelijk, is misschien noodzakelijk - ik weet dat niet. Maar géén genootschapje dat niet anders doet dan concerten geven, waarop gespeeld worden: louter nieuwe werken, ja! Doch bijna nooit werken die het waard zijn om in een zichzelf boven de middelmaat stellend milieu te worden uitgevoerd. | |
II‘Moderne muziek’? Een Hymne voor viool en piano van Alphons Dusch, organistenmuziek van het genre Guilmant, op maten van Franck, cadensen van Mahler. Een muziekstuk dat geen spoor van inwendige constructie vertoont, dat een obsessie is van harmonische formules, van zinledige contrapunten. Dat geen stijgingen vertoont, geen hoogtepunten, dat geen uiting is van een geestesgesteldheid, tenzij van de impotentie. ‘Moderne muziek’? De vioolstukjes van Alex Voormolen of die beide Moralités naar Charles Perrault?Ga naar voetnoot272 De moderniteit daarvan ontgaat mij. Doch het is typisch voor het programma dat de werkjes van Voormolen, goedklinkend altijd, soms geestig, doch meestal te goedkoop, tot het beste behoorden dat men uitvoerde. | |
[pagina 332]
| |
Moderne muziek? Twee Duitse liederen van ZagwijnGa naar voetnoot273 in het troebele, donkere psychische timbre, waarin hij zich zo tevreden beweegt. Zagwijn is een ernstig man en een buitengemeen consciëntieus denker. Doch hij is dat tot schade van zijn muziek. Het ware te wensen dat Zagwijn zich voorgoed afwendde van deze mystiek, die al zijn muziek kil, stroef en anemisch maakt. Wat te beginnen met middeleeuws-religieuze extase, waaraan alle lyriek, alle felheid van een Hadewijch vreemd is? Wanneer het werk al geen ontroering geeft, hoe zal het dan ooit stijgen tot de extase? Moderne muziek! Een Adagio voor strijkorkest van E. Pothast. Doch met de beste wil en het grootste respect voor Pothasts energie kan men dit notenbeeld nog geen muziek noemen. Het Adagio klinkt niet, kan nooit klinken - en wat zullen wij met een muziek beginnen die nooit klinken kan? Hopeloos is dit geval echter niet, want de fouten die Pothast begaat, zijn manifeste beginnelingonhandigheden. Wanneer Pothast na de uitvoering van zijn Adagio beseft dat het een groter kunst en een subliemer expressiemiddel is om driestemmig te schrijven, in plaats van, gelijk nu nog, zeven-achtstemmig in de regel, wanneer het hem duidelijk is geworden dat men geen tien minuten muziek in hetzelfde dynamisch gemiddelde behoort te schrijven en zeker niet in het stompzinnige mezzoforte, dan heeft deze avond hem winst gebracht. Pothast bedenke ook dat de harmoniek van het jaar 1920 over meer mogelijkheden beschikt dan de tonica en de dominant. Het is ook de vraag of wij Ruynemans L'absolu moderne muziek mogen heten. Modieus is het wel, want het volgt de en vogue zijnde geestesstromingen zeer op de voet. Doch ik betwijfel of de metafysica van Pétronio's L'absolu ooit een muziek zal kunnen wakker roepen in het hart van een musicus.Ga naar voetnoot274 Ik betwijfel dus ook of men de verklanking door Ruyneman muziek mag noemen - hoe aantrekkelijk de schijnbare concentratie die elk gedacht, misschien innerlijk gehoord complex reduceert tot een simpel kwartenakkoord, ook moge zijn. De artistieke waarde van zulk een muziek lijkt mij minstens illusoir. | |
IIIAl deze ‘moderne muziek’, waarbij mij ten dele het adjectief, ten dele het substantief onjuist voorkwam, ging vooraf aan de Sonate voor violoncello en piano van Matthijs Vermeulen. Deze sonate, die modern is, want nergens gekluisterd aan overgeleverde constructies, nooit beheerst door tonica's, dominanten en ‘plaatsvervangers’, nimmer verbogen door formalistische draaiommetjes - die muziek is, want: de stemmingen, de sensaties kunnen door geen andere kunst geuit worden; de geest van het werk is | |
[pagina 333]
| |
noch literair, noch picturaal, noch ook kinesthetisch, doch muzikaal - deze sonate redde de avond. De componist Vermeulen begint langzamerhand andere en betere dan anekdotische betekenis te krijgen. Men herinnert zich zijn debuut in Arnhem, met een symfonie.Ga naar voetnoot275 Die symfonie werd indertijd hevig besproken, fel veroordeeld (natuurlijk!)Ga naar voetnoot276, en misschien de vaagste, doch een strikt eerlijke opinie erover gaf de man die het ‘werk’ noemde ‘van een zeer belangrijk iemand’.Ga naar voetnoot277 Dat debuut stond mij trouwens maar zeer matig aan: het stuk vertoont lang niet de concentratie, noch de doortekening van de Violoncellosonate en de reproductie door het Arnhemse orkestje in zakformaat was eenvoudig een karikatuur, door scheve verhoudingen, door onbestudeerd passagespel, door malle catastrofen, die op elke bladzijde plaatsgrepen. Later heeft men Vermeulen beter leren kennen. Mevrouw Seroen zong achtereenvolgens La veille en Les filles du roi d'Espagne. Deze veel gaver reproducties gaven onmiddellijk een juister kijk op de psychische en technische kwaliteiten en tegenheden van de componist. Men mocht hem in Les filles du roi d'Espagne mét zijn dichter Paul Fort breedsprakigheid verwijten. De sonate roept deze bedenking niet op. Vermeulen schreef haar in een gamma dat sommiger oren martelt - reactionaire musici zult ge nooit aan het verstand brengen dat een begeleidingsformule van louter kleine seconden (bij dat thema in halve noten en triolen in het eerste deel) hier iets anders is dan een goedkoop coloristisch effect, zoals parallelle tertsen, sexten of kwinten. De gegrondheid van sommige harmonische voortschrijdingen in het tweede deel kan men nog niet dadelijk beoordelen. Doch boeien, meeslepen doet het werk onophoudelijk, het grandioze lopen van de apocalyptische mars, het snerpende inslaan van die akkoorden waarmee het tweede deel begint, het wegroezen van de grote harmonische tumulten in beide delen, het opzweven van het altijd ver weg blijvende hoofdthema, het slot van het werk, vooral, en de corresponderende plaats in het eerste deel... Het is een zeer sterk werk, deze sonate. De sonate van Vermeulen gaf betekenis aan de avond, gaf ook hoop op de toekomst der Nederlandse muziek. Omdat het werk niet is louter destructief (L'absolu); omdat het gecomponeerd is en niet handig en vaardig geassimileerd (Voormolen), noch slecht geassimileerd (Dusch, Pothast). Omdat het groeide uit het brein van een musicus en niet uit het getourmenteerde bewustzijn van een die zijn Levensheiliging zoekt, hartstochtelijk, fanatiek als géén - doch die zijn eigen nirwana's onophoudelijk verstoort. Vermeulen verstaat het, in deze sonate, om de Stilte te laten spreken. | |
[pagina 334]
| |
Evert Cornelis speelde de zeer zware pianopartij van Vermeulens sonate fameus. Mevrouw Seroen zong vooral Voormolens zedenpreekjes met verbluffend juiste intenties: het Hollandsch Strijkkwartet speelde Pothasts werk ietwat mat, ongedifferentieerd, Leydensdorff excelleerde in Voormolens stukjes en redde van Dusch' Hymne wat hij kon. Thomas Canivez speelde Vermeulens sonate met een uiterste van concentratie en een verrukkelijke toon - wat niet belette dat enkele onmenselijk zware passages niet juist van intonatie bleken. Maar men zou zich moeten afvragen of Vermeulens bedoelingen dáár, op de bovenste etage van de violoncel, met die noten realiseerbaar zijn! |
|