Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDerde Schäfer-concert
| |
[pagina 325]
| |
beneden een G'schichten aus dem Wiener Wald.Ga naar voetnoot259 Liszt was zonder twijfel een meester, doch het komt mij voor dat men hem persoonlijk gekend zal moeten hebben om zijn werk, met behulp van talrijke persoonlijke herinneringen, associaties, te kunnen genieten (beklapten wij zelfs dat kleine draakje, dat Teresita-walsje niet, wanneer Teresa Carreño het als traditioneel toetje speelde?).Ga naar voetnoot260 Wij, Hollanders van deze tijd, zijn het waarschijnlijk te grimmig eens met die fraaie ‘Streifzug’ van de heiden Nietzsche: ‘Liszt?: die Schule der Geläufigkeit - nach Weibern!’ (Götzen-Dämmerung oder Wie man mit dem Hammer philosophiert.)Ga naar voetnoot261 Schäfer speelt zijn Liszt natuurlijk voortreffelijk, doch hem redden kon hij niet. Na de pauze evenwel werd de geest van de eerste avond weer vaardig over Schäfer en ons. Franck, Debussy, Ravel, het was een óverstromende weelde. Niets grandiozer dan het klokkenluidende slot van Francks Fuga, niets fascinerender dan de spanning van Ravels spookstuk Le gibet, niets intiemer dan de tertsen van The little shepherd uit Debussy's Childrens corner, dat Schäfer na het schier eindeloze applaus toespeelde, geaccompagneerd door open-dicht-open-klappende deuren en haastig binnenschuifelende enthousiasten. Het belangrijkste was wel de noviteit Gaspard de la nuit van Maurice Ravel, dat Schäfer, bedrieg ik mij niet, het eerst in Holland speelt. Het is slechts te bejammeren dat de drie gedichten in proza van Aloysius Bertrand niet in het programma afgedrukt waren. Vooral onder het beklemmende tweede stuk dreigde de spanning van het publiek vaak teloor te gaan. Doch wat een stuk, welk een chef d'oeuvre is dat! De als een doodsklok luidende bes doorlijnt de hele compositie met een krankzinnig makende hardnekkigheid; de schrijnende akkoorden hangen daaronder, daarrond als terechtgestelden. Ik kan het niet nalaten de laatste strofe van Aloysius Bertrand te citeren die, ik herhaal het, waarlijk in het programma gedrukt had moeten staan. ‘C'est la cloche qui tinte aux murs d'une ville sous l'horizon, et la carcasse d'un pendu que rougit le soleil couchant.’ Ook het eerste der drie poèmes is een ongelooflijk schoon stuk. Het evoqueert bijna dezelfde onwezenlijke cascaden als het bekende Jeux d'eau, doch zonder de lichtspikkels, zonder de iriserende waterglanzen op de bronzen huid van De Régniers onsterfelijke watergod. Het is spookachtiger, er is geen zonneglans in dit werk, doch betoverend, koud maanlicht. Wanneer men meer te weten wil komen over deze werken en over de (ten onrechte) vaak als Debussy-epigoon gedoodverfde meester, dan kan ik iedereen aanraden om het werkje van Ravels leerling Roland-Manuel: Maurice Ravel et son oeuvre (1914) te raadplegen. Het wordt tijd dat men op de accenten der moderne Franse meesters wat minder bevooroordeeld gaat reageren. Want ik merkte tot mijn verbazing dat er onder Ravels werk ongeveer tien bezoekers meer verkouden waren en noodzakelijk kuchen en niezen moesten dan onder Chopin en Liszt. Het was ook wel veel kouder zaterdag, ja. Doch de verkoudheden waren onder Franck weer geweken. Waaruit | |
[pagina 326]
| |
men zou mogen afleiden dat men Francks muziek zou kunnen voorschrijven in plaats van aspirine. In sommige gevallen tenminste. Zonder dwaasheden. De Prélude, choral et fugue van Franck is een der sterkste, verrukkelijkste werken van de meester. En Schäfer speelde het in waarheid heroïsch. Zó muziek maken is meer dan pianospelen! Ja waarlijk, Schäfer is wel een onzer grootste mannen. Wij hopen op het volgende seizoen; wij hebben thans ondervonden dat een wintercampagne zonder hem incompleet is. |
|