Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMengelberg-concert
| |
[pagina 319]
| |
middags om vijf uur, of om negen uur, half tien 's avonds. Zij die dan komen zouden, demonstreerden daarmee dat zij wat voor het bijwonen der muziek overhadden: een maaltijd of een deel der nachtrust. Want begin een concert ‘normaal’, om acht uur - de mensen organiseren van half tien tot het einde een heimelijke exodus. Begin het concert om zeven uur en de exodus bovengenoemd vangt een uur eerder aan. Zij verwonderen mij ook, de reacties van Koning Publiek op Debussy's Ibéria en op Strauss' Heldenleben. Te ‘begrijpen’ valt er aan Strauss' werk meer dan aan Ibéria en bepaald ingesteld is men hier in Utrecht zomin op het een als op het ander. Waarom dan dat overweldigende succes van Ein Heldenleben bij hetzelfde publiek dat Ibéria opnam met een bijna nors stilzwijgen? Ibéria gaat harmonisch volstrekt niet verder dan bijvoorbeeld Van Goudoevers Fête bleue, een werkje dat met ovaties ontvangen werd.Ga naar voetnoot242 Wat meent men toch niet te kunnen vatten in deze muziek? Er valt niets bij te ‘denken’ - men heeft het slechts te savoureren, juist op dezelfde wijze als men Bizets Arlésienne savoureert. Men heeft niet anders te doen dan te genieten van de duizendkleurige klanktovers welke uit het apparaat stromen. Ik weet één verklaring: men durft niet meer ‘domweg’, ongestoord genieten. Jaren van eenzijdige muziekcultuur hebben ons geleerd elk muziekstuk, elk in zichzelf compleet geheel, te omhangen met literaire, met picturale aperçu's. Men zal onverwijld moeten gaan herleren om muziek te horen, wil men niet nog verder in de achterhoede raken. Een klein, grimmig vermaak gaf mij de geërgerde verwondering waarmee men Debussy's meesterwerk opnam toch ook. (Men ziet, ik ben eerlijk genoeg om het in de krant te zetten!) Ziehier immers Mengelberg: de muziekautoriteit van het land, die Debussy reproduceert met een vehementie, een verve, als men slechts verwacht bij de grote klassieken. Tot dusverre kon men zich troosten met het feit dat ‘de moderne Fransen’ slechts gepropageerd werden door ons, de heethoofdige jongeren. Maar, nu Mengelberg hem ook speelt - ja, ‘dan is 't misschien toch wél wat’ - en men ziet elkander aan en men schudt het hoofd gelijk held Strauss' Widersacher: ‘Uijeh, der Straaausz!’ Ach ja, het is niet plezierig wanneer men ontdekt dat men zal moeten ‘umlernen’ om mee te kunnen komen. Doch men trooste zich, het is zeer gemakkelijk. Shaw zou zeggen: ‘'t is zo gemakkelijk als liegen’...Ga naar voetnoot243 (Overigens sterke men alvast zijn hart, zijn ziel en zijn zenuwen! Want Schönberg, woensdagavond, zal u nog gans andere noten te horen geven, lieve lezer!)Ga naar voetnoot244
Moeten wij nog releveren hoe men gemusiceerd heeft, gisteravond? Ik hoorde het Concertgebouworkest nimmer gaver van klank, nooit subliemer van melodiewelving, | |
[pagina 320]
| |
nooit nerveuzer reagerend op de fijnste nuances. En nog nooit dirigeerde Mengelberg elektriserender, levenskrachtiger, magistraler. En dat nog wel terwijl hij voor zijn gevoel sterk gehandicapt moest zijn door een reumatische arm. Indisposities erkent deze mens niet! Voor zulk een concentratie, voor zo een opgehoopte energie moet men het diepste respect hebben. Over Debussy's Ibéria schrijf ik binnenkort in een Muziekkroniek.Ga naar voetnoot245 Over het Heldenleben iets nieuws te zeggen, wil mij niet lukken. Ik ben het vrijwel volkomen oneens met hetgeen Romain Rolland (van de Jean-Christophe) in 1899 over het toen pas voltooide werk schreef - Ein Heldenleben is van 1898! - doch Rollands conclusie wil ik u niet onthouden: Si le bon Oulibicheff prétendait reconnaître dans un accord dissonant de la première Héroïque (de Beethoven) l'incendie de Moscou, que trouverait-il donc ici? Que de villes brûlées! Que de champs de bataille! Puis, il y a dans Heldenleben un mépris cinglant, un mauvais rire qui n'est jamais chez Beethoven. Peu de bonté. C'est l'oeuvre du dédain héroïque.Ga naar voetnoot246 Dit schreef de Fransman Romain Rolland, groot Strauss-vereerder, in het jaar 1899. Met hoe vreemd gemengde gevoelens lezen wij het thans, twintig jaren later! Zouden we thans Richard Strauss' zielenstaat van dit ogenblik (de laatst verschenen liederen lijken mij even zoveel bewijzen voor deze veronderstelling) niet kunnen aanduiden met de woorden van dat schitterende oude lied van hem: Diese Zeiten sind gewaltig. |
|