Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekkroniek lGa naar voetnoot172 - De luit en het Volkslied
| |
[pagina 280]
| |
aanleiding om de monodie te beïnvloeden door versierende noten en andere; ze was bescheiden en behulpzaam. Maar de wereld en de muziek evolueerden goddank en zo groeide uit, ontstond naast het simpele eenstemmige gezang de meerstemmige kerkmuziek en de opera. Men hoort de symfonische muziek ontstaan, die, almachtig, alles beïnvloedt; het lied groeit, wint aan macht van expressie, wordt tot lyrische of dramatische scène met zelfstandig schilderende of reflecterende ‘begeleiding’ (Schubert-Schumann-Wolf-Strauss-Mahler-Schönberg) en men is de luit vergeten. Hier is niets vreemds in. De luit is een tokkelinstrument (de zonderlinge kruisingen tussen strijk- en tokkelinstrumenten, de strijkciter bijvoorbeeld, laat ik daar) en men is altijd doende geweest om ook het tokkelen, het aanslaan der snaren, mechanisch te doen geschieden. Zo leefden, naast de luiten, tijdenlang de cembali met hun honderd en één verscheidenheden. Het clavecin kon zich ontwikkelen (het deed dat in de loop der eeuwen helaas slechts één kant uit: het werd sterker, machtiger, doch niet gedifferentieerder), aan de luiten viel niets te perfectioneren. Ikzelf bezit sinds geruime tijd zulk een beminnelijk instrument en geen mogelijkheid, geen klanktover ervan is mij vreemd gebleven. Ge kunt luitpartijen schrijven die duizendmaal interessanter zijn dan het conventionele akkoordengrijpen dat men gewoonlijk hoort; ge kunt het raffinement der flageoletten te hulp roepen (luitflageoletten klinken zeer immaterieel), het is alles tevergeefs. Men hoort er zo goed als niets van in een zaal die honderd mensen kan bevatten - één viool overstemt het volksstemmigste luitakkoord. Rest dus het instrument krachtiger te maken - doch, heeft men zich gerealiseerd welk timbre men op die manier zou kweken? Eenvoudig dat der moderne harp! Men zou kunnen opmerken dat het zingen van aardige oude Hollandse of Duitse ballades, van liefdesliedjes uit de oude doos, met originele, simpele, fluisterende luitbegeleiding stijlvoller is. Jazeker, betrekkelijk. Door het milieu waarin gezongen wordt, de klederdrachten, de taal te vervijftiende-eeuwsen zou het echter nog veel ‘stijlvoller’ worden. En het zou dan zo stijlvol wezen als een ideale maskerade maar zijn kan. Men moest zich eens indenken waarom bijvoorbeeld Palestrina, Bach, Mozart ons, kinderen der elektriciteitseeuw, nog kunnen emotioneren. Zij doen dit omdat hun kunstwerken uitgroeiden boven de tijd waarin zij ontstonden. De eeuwen vergingen, de marmers, de schilderingen, de genoteerde composities, die meesterwerken waren, bleven. Niet de piano waarop Beethoven schold, omdat ze hem te arm was; niet de simpele bezetting die Bach koos voor zijn Matthäus-Passion, omdat hij nu eenmaal niet over meer dragelijke executanten beschikte. Wij, tijdgenoten, hebben het recht om, met piëteit voor de meesterwerken, hun vorm te transformeren in het hedendaagse. Men verlangt toch niet van ons dat we kerklatijn gaan leren om sommige middeleeuwse handschriften, wier wezenlijke waarde ook heden nog geldt, te kunnen ontcijferen? Men wenst toch niet dat wij de luitentabulatuur of die der Meistersinger leren lezen als ons moderne notenschrift, opdat wij in staat zouden zijn die oude werken zó van het blad te lezen? | |
[pagina 281]
| |
De luiten hebben hun tijd gehad en ze hebben hun diensten verricht. Dat zij rusten in vrede! Ik heb niets tegen liederavondjes waarop een zanger van het volkslied zich met de luit accompagneert - de luit heeft, ik zei dit hierboven reeds, positieve eigenschappen die haar voor dit doel uitermate geschikt maken. Doch men verwachte nimmer een ‘herleving van het volkslied’ door het weer in zwang komen dezer instrumenten!
‘Het Volkslied’ - ja, wat is dat eigenlijk? Men zou geneigd zijn om alles wat het niet muzikaal ontwikkelde volk elkaar nazingt en -fluit ‘volksliederen’ te noemen. En dat wisselt met de seizoenen. Wat zou er eigenlijk tegen zijn om een wals uit Gounods Faust, die iedere straatjongen nog wel fluiten kan, Amerikaanse, Engelse, Duitse importmuziekjes, Volksliederen te noemen? Vooral daar op onnaspeurbare wijze onder elk buitenlands product een goed Nederlandse tekst verschijnt! Ik zal u de fraaie, fonetische verdietsing van It's a Long Way to Tipperary nu maar sparen... Zonder dwaasheid, ik kan mij zeer wel begrijpen dat ‘het volk’, niettegenstaande de loffelijke ‘volkszangavonden’ et cetera, niettegenstaande volksconcerten tegen een dubbeltje entree, niettegenstaande alle faciliteiten op het terrein der muzikale opvoeding, blijft volharden bij de deunen en rijmen welke de volkszangverenigingen bekampen. De allerprimitiefste eis, de eis die door de laagst ontwikkelden aan muziek wordt gesteld, is: dat het gemakkelijk te onthouden is en plezierig hobbelt (een marsje) of draait (dansmuziek). Aan deze eis beantwoorden de melodieën welke slechts uit een paar tonen bestaan - dus geringe kunstwaarde hebben -, beantwoorden de teksten, laat ons zeggen van vier, acht regels die in het geheugen blijven hangen, bijvoorbeeld door liefst een beetje pikante alliteraties (wie herinnert zich niet hoe Neerlands ganse gemobiliseerde weermacht voor een paar jaren zong van: ‘Lieve Lientje Laat je Leiden Langs het Lusje van Lijn twee’!). De Volksliederen, die voor het volk gemaakt worden, kelderen bijna allemaal - wat niet de schuld is van hun makers. Maar de mensen doen het liever en virtuozer zelf. Een deun, opgevangen in een operette, wordt versimpeld, krijgt een ‘eigen’ tekst van een regel of vier - inhoud bekend - en men heeft weer een volkslied voor een halfjaartje. In de laatste jaren plukt men deze bloesems der cultuur ook, en vooral, in de cabarets. Het cabaret is thans de wezenlijke bakermat van de populaire liedjes. Het zijn wel allemaal eendagsvliegen, die kunstproducten, doch dit komt niet omdat ze zoveel minder kunstwaarde zouden hebben dan de populaire deuntjes van voor honderd jaren, maar doordat men zoveel sneller evolueert: vlugger algemeen bekend, vlugger vergeten. (Hoe lang hield Fleuve du TageGa naar voetnoot176 het niet uit?) | |
[pagina 282]
| |
Uit het bovenstaande blijkt dat de dichters, de componisten, de zangers van het volkslied allemaal te hoog mikken. Men wil het volk laten zingen, betere dingen laten zingen dan men nu uitgalmt - prachtig. Men trekt te velde tegen de ‘Schundmusik’ zo goed als tegen prikkelfilms, tegen obscene plaatjes en verhaaltjes. Prachtig. Men moet de verderfelijke macht van een slechte melodie niet onderschatten; bij sommige abnormale individuen blijkt een zagende, dwingende deun maar al te vaak ‘Begleiterscheinung’ van een of ander voornemen of handeling te zijn geweest. Men bereikt met de tot dusverre gevolgde tactiek slechts hen die ‘muzikaal’ heten te zijn - tenminste ‘voor een mopje muziek voelen’. En dat is altijd nog maar een klein percentage. Zou de muziek op wie niet zingt, niet van zingen houdt, geen invloed uitoefenen? Ik weet beter... ‘Muziek? Ge kunt er zelfs paarden op laten dansen’...Ga naar voetnoot177 Het is mijn mening dat men de muzikale opvoeding van het volk op een gans andere wijze ter hand moest nemen. Men heeft slechts de kunstwaarde van het cabaret, van de operette te verhogen; men verbetere het peil der mannenkoormuziek (‘Een mooi mannenkoor, dat is 't mooiste dat je horen kunt’), het niveau der harmoniemuzieken (welk werkman laat niet zijn arbeid staan als daar een militair muziekkorps voorbijgaat?), en ge zult eens horen! Wat geeft het, tien mensen vier of vijf avonden per jaar goede, gezonde (maar tamme!) muziek te laten horen, met de boodschap: dit is echte, fraaie volkskunst, zing het, propageer het en je bewijst jezelf een dienst - wanneer honderd mensen driehonderdvijfenzestig keer per jaar getrakteerd worden op slechte, onzuiver stemmende, soms bepaald suspecte (doch prikkelende en meeslepende!) strijkjesmuziek, ‘potpourri sur l'opéra...’ banale, doch klinkende marsen, cabaretliedjes, die blijven hangen, laten lachen, omdat ze elk spoor van geest missen... Begin met de mensen het ‘betere’ op een even aantrekkelijke manier te serveren als het ‘minderwaardige’. Bedenk dat een Volkslied groeit en niet ‘geschreven’ kan worden - bedenk dat het waarschijnlijker is dat Aspirine in een nieuwmodische Valerius-Gedenck-clanck van het jaar 1980 zal opgenomen worden, dan Van een koningsvrouwe of De gefopte vogelaar.Ga naar voetnoot178 Het lijkt mij uitgesloten dat Volksliederen door Robert Kothe bijvoorbeeld ooit in de geest van het volk zullen gaan leven. Maar het doet er niet toe. De tijden zijn voorbij, sinds een paar eeuwen, dat de muzikaliteit, de sensitiviteit ener natie beoordeeld kon worden naar haar volksgezang. De muziek als ontspanning leeft en vergaat bij het ogenblik - de muziek als | |
[pagina 283]
| |
zielsuiting (eventueel: als uiting van de ziel der mensheid, volgens Vincent d'Indy)Ga naar voetnoot179 is onafhankelijk van tijd en plaats. Doch wel wensen wij ‘het volk’ veelzijdiger en artistieker muzikale educatie toe. En het is ons aller plicht om daaraan mee te werken. |
|