Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdTivoli-concert
| |
[pagina 277]
| |
met zo titanisch geweld, dat de eindindruk van zijn werk het sterkste blijkt - dat dit zich echter in de loop der jaren zal wijzigen, betwijfel ik geen moment. Het werk. Ik noteerde in mijn kritiek op de uitvoering van 17 december enkele gedachten over de symfonie, kwam daar echter op geen stukken na mee klaar. Over veertien dagen zal ik trachten in een Muziekkroniek in het zaterdagavondblad mijn opinie over het werk nauwkeurig te formuleren.Ga naar voetnoot167 En bij het Amsterdamse Mahlerfeest komt de Vijfde natuurlijk ook weer ter sprake. Ik zal mij dus voor vandaag van een beschouwing over het werk onthouden. De uitvoering. Deze herhaling op ‘veelzijdig’ verlangen was verheugend veel beter dan de première. Tenminste vóór de pauze.Ga naar voetnoot168 Mijn grootste grief tegen de reproductie van de Treurmars was toen het tempo, dat een knik in de knieën had en nimmer tot een wezenlijk gaan geraakte, was ook gericht tegen de onfraaie en nodeloze sostenuto's van het wapperende trompetthema. Ditmaal was het tempo van het eerste deel geheel en al in orde. Er was stuwing in en het gebeurde ‘wie ein Kondukt’.Ga naar voetnoot169 Jan van Gilse heeft na die eerste uitvoering ook zijn opvatting - tenminste het hoorbare deel - van het tweede deel en het Scherzo gewijzigd en Mahler won daarbij. Het was lang nog niet alles zoals ik het mij droom: de modificaties lopen immer nog wat te stroef en de volledige eenheid werd nog pas in het eerste deel bereikt. Maar deze vooruitgang is op zichzelf al heel wat. De tandenknarsende opstorming in I (plötzlich leidenschaftlicher, wild) was nog te zeer een più mosso en geen noodlotsgrijns. Het tweede deel moet nog belangrijk geagiteerder. Niet voor niets noteert Mahler het in tweeën ‘stürmisch bewegt - mit grösster Vehemenz’. Dit was pas ‘mit grosser Vehemenz’. Mahlers superlatieven zijn volstrekt typisch voor de geest zijner muzieken! Dat tweede deel kan nimmer te verwoed klinken - het moet zijn alsof dit paroxisme van angst en bezetenheid ons in de ziel wordt geschroeid. Mahler tovert ons niets vóór, nimmer. Wij moeten mee in zijn rampen, wij moeten met hem gewurgd, met hem getroost worden. Indien niet, dan heeft hij zijn muziek voor niets geschreven, dan zijn het verlopende doorvoeringen, holle exclamaties. Maar er behoort een bovenmenselijke spankracht toe, én bij de hoorder, én bij de dirigent! Het Scherzo won ook, doch minder. Dit brokkelde nog, hier stonden nog diverse tempi op een rijtje, dit walste niet. Indien na Johann Strauss iemand, zo moet Gustav Mahler, de Oostenrijker, het almachtige vermogen van de wals gekend en bemind hebben. Waar bleef de ‘Schwung’? Ja, dynamisch was het er, doch de driekwartsbegeleidingen die elke verrukkelijke wals determineren, het ritme ⋃̲ ⋃̣ ⋃̣ in alle mogelijke kleuren: pizzicato, hoorns, bazuinen zelfs, dat goddelijk triviale (s.v.v.!) ritme bleef ‘anständig’, bleef doctrinair. Wij verlangen schaterender passie en minder watervrees voor het strijkjesgenre. |
|