Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdOude toonkunstGa naar voetnoot129
| |
[pagina 262]
| |
hier in Holland, en misschien ook in Duitsland, de geïsoleerde positie van muzikaleantiquiteitenexpert te kunnen innemen. Professor Wirth noemde zijn avond echter ‘de herleving der oud-Nederlandse Toonkunst’ en deze titel behelst een programma. De ‘Spelwijzer’Ga naar voetnoot131 - het is een bedroevend verschijnsel dat dit oerdietse woord ons zo sterk aan de kinderkamer, het ganzenbord herinnert - de Spelwijzer bevatte nog meer programma. Het is hier geenszins de plaats om de diverse Dietse, zelfstandige en ouderwetse opinies van professor Wirth te bespreken; waarvoor ze trouwens ook veel te particularistisch van aard zijn. Niemand denkt eraan om professor Wirth zijn mening te betwisten dat de herleving van een eigen Nederlandse Muziek te verwachten zou zijn van het weer in gebruik raken van het oude clavecin (‘dat zich veel inniger verbindt met de strijken blaasspeeltuigen dan de houten klank van onze hamervleugel’); van het weer in exploitatie nemen van de oude zinken (die hun onbruikbaarheid vaak en afdoende genoeg hebben bewezen). Enzovoort. Niemand denkt eraan om hem deze opinies af te strijden - daarvoor zijn ze te dilettantisch. Professor Wirth richt zich in zijn zeer breedsprakige ‘Toelichtingen, Slotwoord en De herlevende Speeltuigen’ ergens tot: ‘degenen die zich niet schamen om hun geboortegrond, hun volk en ras nog lief te hebben in deze tijd van het meest karakterloze internationalisme’. Dat staat er. Nu meende ik dat ditzelfde karakterloze internationalisme juist het enige was wat ons, Hollanders, nog kon ontbreken om het wat verder in het leven en in de kunst te brengen dan tot Den Helder, Maastricht of Nieuweschans. Het is echter opmerkelijk dat alle jongere componisten in Holland, België, Frankrijk, Engeland, Oostenrijk, Rusland, Duitsland, Italië, Amerika en Spanje volgens professor Wirth karakterloze individuen moeten zijn, daar zij allen blijken geven van ditzelfde internationalisme - waarvoor men, behalve hun werken, ook de artikelen der moderne muziekgeleerden kan raadplegen. Doch genoeg over de toekomst der Hollandse muziek - het onderwerp is wat te uitgebreid voor een dagbladartikel. Alles wel beschouwd dienen wij, behalve de openbare les in de kennis der herlevende instrumenten, behalve de Toelichtingen, ook nog het concert te bespreken. Het wil mij voorkomen dat professor Wirth met meer inzicht had gehandeld wanneer hij de uitvoering van zijn ‘droombeeld van vele jaren’ aan een man van het vak had opgedragen. Wat hijzelf van dat met zoveel inspanning verzamelde materiaal maakte, was treurig. Voor de praktijk van het musiceren mist hij elk spoor van dispositie. Hij dirigeert als een verkeersagent of een zondagsschoolonderwijzer. Hij is buiten staat om zijn koortje in volstrekt niet modulerende muziek op toon te houden. Hij geeft aldoor inzetten aan die niet komen, hij laat alles in volmaakt hetzelfde dynamisch gemiddelde spelen. Hij weet van geen modificatie, van geen melodiewelving. Het was dilettantische fantasie, van de lichtbeelden af tot aan de afgrijselijk knerpende ‘trompet-marijn’. Het was onartistiek, vanaf de opzet (met een ‘beschermend eregenootschap’, waar onder een vijftigtal namen er wel acht waren van meetellende | |
[pagina 263]
| |
Nederlandse toonkunstenaars)Ga naar voetnoot132 tot aan de Dodendans - met lichtbeelden naar Hans Holbein.Ga naar voetnoot133 Het was al wat ge maar wilt, doch niets muzikaals. Het concert van professor Hermann Wirth heeft mij eens te meer in de mening versterkt dat men de Muziek - of dat nu oude is of nieuwe, Nederlandse of karakterloos-internationale (gelijk Beethoven, bijvoorbeeld, of Berlioz of Mozart) - dat men de Muziek slechts vermag te dienen door haar zelve te laten spreken, vrijuit en zonder pro-Dietse of anti-Waalse, pro-dit of anti-dat-franjes. Ik hoop dat dit de les is welke professor Wirth uit zijn mislukking van gisteravond trekken zal. |
|