Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdKamermuziekavond - Tivoli
| |
[pagina 247]
| |
De quinton en de pardessus de viole, ze zongen met hun gevoileerde stemmetjes, als waren de snaren van een geluidgevend satijn. En Jean Deverts amoureuze viola klonk als de lichte tenor van een heel vers verliefde page; de gamba van Van Isterdael zalfde hier en daar gelijk het sermoen van een zeer galante abbé. En zelfs dat oude, platte pianootje - hoe jammer was het dat het nog op het laatste moment door de heer Krill zo buitengemeen vriendelijk ter beschikking gestelde, prachtige clavecin te klein van toon bleek te zijn, te afgeleefd scheen naast het timbre der strijkinstrumenten, dat de eeuwige jeugd heeft! - zelfs dat platte, oude pianootje babbelde pikant en onderhoudend als een kleine beminnelijke vicomtesse. Bij de pruiken en de degens van de genieën dezer renaissance, wat hadden wij te vergeten dat er ook nog zoiets als schoonheid om haarzelfs wille bestaat! Wat hebben we symphonische Dichtungen over thuisgebakken heldenlevens te componeren? De genieën Couperin, Rameau en Corelli zitten op hun Parnassos, frère-ami met Apollo, en zij lachen ons heel fijntjes en zachtmoedig, maar ook zeer helder uit. Dat werk van Couperin le Grand, L'apothéose de Corelli, is voluit een meesterstuk. Men gaat, met deze muziek in de oren, wanhopen aan de cultuur van eeuwen. We hebben van de sonate, die bij Couperin slechts was wat haar naam beduidde: een klankstuk, een dood formalisme gemaakt; een formalisme met gereglementeerde ritmen, climaxen, eerste, tweede en derde thema's, met planmatige catastrofen en tonale cadensen als nachtmerries. We hebben het genre ‘programmamuziek’, dat slechts was een charmant Spel, opgeblazen als een kikvors en we knielden in drommen voor deze eigengemaakte afgod. En wat hebben wij bereikt? Verveling, in het ergste geval, en, in het beste geval: de erkentenis dat ons ‘in dieser Welt das Glück nicht hold war’.Ga naar voetnoot98 Wat niet anders beduidt dan dat ons de goddelijke gave om het leven te zien als een schoon en een in zichzelf volkomen spel, door de vingers is gegleden, die het niet verstonden een zo broos geluk vast te houden. Wat matigen wij ons aan? Die ‘Violonistes du Roy’,Ga naar voetnoot99 die muzikanten Couperin en Ariosti, ze zijn veel groter kunstenaars dan wij, onze vaders en onze grootvaders samen. Wat is dat toch voor een kwelgeest geweest die ons een paar generaties lang heeft voorgehouden dat ‘de muziek’ eigenlijk bij Bach begon en dat alles wat vóór hem geschreven werd, in de musea thuishoorde! Men begint wakker te worden, eindelijk! En ook hierin strompelen wij weer op een klein afstandje achter Frankrijk aan. Debussy, Ravel, zij zijn ondenkbaar zonder deze renaissancemeesters. Debussy en Ravel zijn sinds een paar jaren hier aan het doordringen en nu gaat men zich ook voor hun voorlopers interesseren, natuurlijk. Ik hoop nog wel eens een kroniek te schrijven over het Franse muziekleven en ik zal daarin de verbanden tussen deze Ouden en de zojuist genoemde Nieuwen nader kunnen aantonen. Thans volsta ik met de vermelding. Alleen nog dit: we hebben van Frankrijk, en vooral van deze oude meesters, alles te leren. Onze muziek is meer dan honderd jaren lang, onder Overrijnse invloed, huisbakken, kleinsteeds, volksliederlijk en hartelijk geweest. Het schijnt dat er thans een tijd is gekomen waarin wij een | |
[pagina 248]
| |
kosmopolitischer, beschaafder en expressiever muziek zullen leren schrijven. Doch dat men ons helpe! Een concert als dat van gisteravond, het was nu een evenement, maar het moest een geregeld weerkerend genot zijn. Nu ik dit woord eenmaal gebruikte, houd ik het vast. Het was een genot, dat luisteren naar die oude instrumenten, het was een genot, dat mee doorleven van die Danceries. Hoe elegant, hoe spiritueel en immaterieel klonken deze dansen! Wel heeft de danskunst ná 1650 een jammerlijke vergroving ondergaan! Van de pavane over het menuetto naar de wals, die onze grootvaders onfatsoenlijk vonden. Van de wals naar de rag-times, de one- en two-steps en de tango - die onze priesters doemwaardig vinden. Dan de ‘jazz’, die wij allen... Enfin, we lezen allemaal wel eens Engelse en Amerikaanse kranten, geloof ik... Konden we Thoinot Arbeau uit zijn olympische slaap wekken om hem op te dragen een twintigste-eeuwse Orchésographie te schrijven - hoe zou hij ons verachten! Doch het vermogen om deze choreografische antiquiteiten te bewonderen en lief te hebben - dat hebben wij niet verloren. En dit is een lichtpunt en misschien een teken dat wijst op een gelukkiger en gracieuzer leven dan wij thans leiden. En wij hebben evenmin de zenuwen voor de muzieken der renaissance verloren en ook dit lijkt mij een gunstig voorteken. De vijf kunstenaars, gisteravond, hebben ons de verrukkelijke gewaarwording geschonken van iets heel ouds, iets heel eigens, dat in onze zielen opgesloten lag en dat begon te zingen, zacht en als vanzelf. Wij hebben nog contact met de oude schoonheden; na de eerste Pavane was de fluïdieke gemeenschap tussen de muziek met haar vreemd-bekende timbres en ons hart volkomen. Het was een concert dat een herinnering achterlaat als een fijn-kruidige geur. |
|