Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Het concert van Kathleen Parlow en nog watGa naar voetnoot67
| |
[pagina 231]
| |
schilderijen van Le Fauconnier te genieten (als ik ze maar goûteren kon!!) dan de hanenpoten ‘Dieu te voit’ te ontcijferen.Ga naar voetnoot68 Maar gij ziet, Van Lunteren, in de vervloeiing muziek-literatuur-schilderkunst-et cetera: een verrottingsproces. Alweer: mijnentwege. Gij en ik, wij zijn beiden te zeer kinderen van onze tijd, om niet mee te vergaan - of: mee te bloeien, al naar ge het ziet. Doch alle oosterse schilders uit de bloeitijd schreven hun schilderijen vol met ganse verhalen! Exotisme, zegt ge? Goed: ik sla een Dürer-album op. Elke tekening bevat een vertelling. Decadent? En de muziek van Satie, zou die zonder het romannetje ongenietbaar zijn? Misschien, voor ons. Weten wij zeker dat Bachs Capriccio über die Abreise eines FreundesGa naar voetnoot69 voor zijn tijdgenoten het programma kon ontberen? Zouden François Couperins Amours badins, Rossignol en amour, L'amour au berceau zijn galante collega's bekoord hebben zonder het literaire aperçu-in-zakformaat? Weet gij het zeker? Ik niet. En, om op Satie terug te komen: ik kan de ‘vieux sequins, vieilles cuirasses’ zeer wel genieten zonder het verhaal. En gij Johan Wagenaars Schipbreuk zeer wel zonder dat ge las dat de bassolo, zodra het schip gestrand is, door een ondiepe bas gezongen moet worden. Nietwaar? En dan, mr. Z., deed gij mij géén dienst met de ironische opmerking - die ik zelf zeer naar waarde weet te schatten overigens - dat ‘de uitvoering der werken best achterwege kan blijven, aangezien men ze eerst kan toelichten in een programma, daarna dit programma bespreken in de krant’. Voor sommigen, mr. Z., brengt gij mij daarmee in een vals licht. Men heeft mij opgedragen om in de Tivoli-programma's inleidingen over de uit te voeren kunstwerken te schrijven. Het Dagblad verwacht van ons kritische besprekingen over de uitgevoerde werken. Als criticus staan wij geheel en al buiten alle partijtwisten en ik heb mij stellig voorgenomen, hoezeer mij ook de zaak van het Utrechtse orkest ter harte gaat, in mijn kritieken met geen woord te spreken over die ‘frisse, vrolijke krijg’! Nu niet en nooit. Dit voor de oppervlakkige lezers. Om op het concert van gisteravond te komen: de heer Z. schreef indertijd zeer terecht: ‘... zij blijft een hele avond boeien, maar ook niets meer dan dat’. En: ‘geen moment heeft zij diepere ontroering, enige lichtere vreugde of donker-warme aandoening geschonken’.Ga naar voetnoot70 | |
[pagina 232]
| |
Ik zou hier nog bij willen voegen: Miss Parlows vroegere exclamaties, die boeiden (doch ook niet meer dan dat), hebben zich gecondenseerd tot een onafgebroken, zakelijk fortissimo. Waar een piano of pianissimo staat, speelt zij inderdaad meno forte. Alles is hopeloos vergrofd en wij, die vroeger hoopten dat het al te blanke, Ophelia-achtige van haar spel mettertijd zou doorgloeid raken van zeldzamer tinten - wij zijn meedogenloos teleurgesteld. Het is niet blank meer, het is mager; haar arpeggio's klinken als scheurdet ge stijf papier, haar continue fortissimo's als een oorlogsverklaring. En dan wenste ik dat zij zich kon afwennen om alle tutti's - die ook muziek zijn! - te bederven door onbeleefd pizzicato (ook alweer fortissimo) na te stemmen. En zij doet dergelijke verbijsterend onartistieke dingen met een weergaloos flegma. Zij trekt zich niets aan van de gekraakte stemming; zij zegt haar Tsjaikovski op en haar Bach en haar Popper-Auer. En wij applaudisseerden!Ga naar voetnoot71 |
|