Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdJohannes Brahms III - De Tweede symfonie
| |
[pagina 221]
| |
van een Noodlot waaronder ook nog de meesten onzer gekromd liggen, verheugen Brahms' zeldzame zelfbevrijdingen ons alleen voor hem. Brahms wekt hoogstens onze sympathie, meestentijds slechts onze belangstelling; Beethoven verkondigt immer de saamhorigheid, de Eenheid aller schepselen: zijn gedrevenheden zijn die van ons allen, onder zijn zeldzame nederlagen lijden wij mee, zijn Overwinningen heeft hij voor ons allen bevochten. Meester Johannes Brahms sluit zich met zijn Tweede symfonie in D-majeur op een ander, alledaagser plan aan bij de oudere meesters, dus ook bij Beethoven. De tragische stemmingen, de c-Moll-accenten gelijk ik ze eens noemde,Ga naar voetnoot48 vinden slechts een zwakke resonans bij hem; de onbewolkte D-majeur-muzieken bloeien op in Brahms' eigen zielentuin. Brahms had een bijster zuiver instinct voor de timbres der toonaarden. De harmonie-gevoeligen onder ons zullen dezelfde opmerking reeds vaak gemaakt hebben. Het D-majeur dezer Tweede symfonie is het motto dat met onverbeterlijke juistheid alles aangeeft wat er in het werk gaat volgen. Ter inleiding nog een korte analyse: I. Het eerste deel is, zoals bij Brahms altijd, geschreven in de oude hoofd- of sonatevorm, met twee thema's, doorwerking en terugkeer. Het eerste thema is een der zangerigste motieven welke Brahms ooit vond. De violenmelismen verderop welven sierlijk, bijna pastoraal en de stemming van vertrouwde gemoedelijkheid wordt zelfs niet verstoord door de ‘feierliche’ bazuinakkoorden. Het tweede thema heeft de harmonische wendingen van een volksliedje: alles in de expositie is blank en kalm - zelfs de climax met die schokkende ritmen. Van de doorvoering, noch van de terugkeer valt veel te verhalen. Alles wat erin gebeuren gaat, is reeds van tevoren bepaald. Het hoogtepunt komt op het juiste ogenblik, de gebruikmaking van motiefbrokstukken is, zoals altijd, meesterlijk. II. Het Adagio is ernstiger. Het dalende motief drukt slechts resignatie uit en deze stemming blijft steeds volgehouden - ook in het middenstuk (l'istesso tempo ma grazioso). De geliefkoosde verminderde septiemakkoorden herinneren aan Brahms' liedje Ach, wüsst' ich doch den Weg zurück. Dát is ook de stemming van dit onderdeel: smart over iets wat verloren ging? Wat? Niemand weet het, Brahms waarschijnlijk evenmin. III. Een lieflijke hobo, fluisterende pizzicati: de ‘blaue Blümelein’ der romantiek. Geen enkele tegenkleur in dit stuk, alleen spreekt het glimlachende gelaat der eerste tien maten in het snellere tussenstukje schertsende woorden. Die scherts valt natuurlijk niet te vergelijken met de Goddelijke humor van een Mozart, noch met de ‘ur-gemütliche Witze’ van een Haydn. Maar het is vriendelijk en zachtzinnig en het is misschien een der zonnigste stukjes die de meester ooit schreef. IV. Finale. Veel harde tegenstellingen tussen pp en ff. Veel schijnbare geladenheden, veel haastige passages. Voor mijn gevoelen wel zeer het deel dat het voorafgegane besluiten moet. En dit dan ook zeer glorieus doet. |
|