Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Ik veroorloof mij de laatste twee alinea's der programma-inleiding over te nemen: Coers' Liederbeweging stuwt levend bloed in de natie door het woord in bloei, onweerstaanbaar, omdat het Lied is het zingende hart in ons hart, en het hart het hart begrijpt. Men zou misschien willen opmerken dat deze regels geschreven zijn met meer heilig vuur dan kritische zin. Maar - wat zou dat? Het streven van Coers' Vereeniging is mij ronduit sympathiek. En wat kan verheugender zijn dan het opmerken van zoveel enthousiasme voor zo een belangrijke zaak? Laat er dan maar wat (te veel) kaf zijn onder het koren dat Coers zo ijverig op de dorre, kale stoppelvelden onzer oude, goed en wel in het Rijksmuseum opgeborgen beschaving samenleest.Ga naar voetnoot39 Al het goede is rijke winst. Ja, Nederland had één eigen muzikale spraak! En dat de liederen die men de laatste tientallen van jaren ‘uit de volksmond had kunnen optekenen’ géén eigen muzikale gedachten bevatten, ja zelfs met ‘muziek’ en ‘gedachte’ niets meer te maken hadden (men beluistere slechts wat het volk zingt op kermissen en koninginnedagen!) - het was jammer, maar niet dodelijk! Honderd concerten van Coers in plaats van één - op vijftienhonderd plaatsen in plaats van tien - laat men het eens enige jaren volhouden en zie dan of Kobussie, Sandfaurt en de kleine meissiesGa naar voetnoot40 nóg ‘de bovenstem zingen’, om met Coers te spreken! Het heet: Nederland heeft geen eigen kunstmuziek (vergeef me, o Coers, dat ik even naar mijn eigen terrein afdwaal!) en, toegerust met die wetenschap heeft men zich een goede honderd jaar beziggehouden met de Overrijnse meesterwerken te kopiëren (wat het ergste niet was) en zich aan de specifiek Duitse gedachtegangen te gewennen (wat wel erg was). De laatste vier, vijf jaren komt de reactie: het muzikale Mekka heet niet meer Leipzig, doch Parijs. Deze omzwaai is in enkele opzichten verheugend: ik geloof dat een Hollander, een van het Germaanse ras, daar minder de kans loopt van zijn persoonlijkheid(je) te verliezen dan in het nader verwante Duitsland, waar elk talent onmiddellijk verloren gaat in de stroom der verdienstelijken en talentvollen. Romain Rolland heeft Duitsland voorspeld dat het ten onder zou gaan aan het teveel der muzieken. Zonder deze bewering voor mijn rekening te durven nemen, voel ik toch wel wat de meester van Jean-Christophe ermee bedoeld heeft.Ga naar voetnoot41 | |
[pagina 218]
| |
Het wil mij voorkomen dat een Nederlands - specifiek Nederlands meen ik - componist niet beter kan doen dan zich te verdiepen in de hollandismen welke hij opgetekend vindt in die voortreffelijke uitgave: Coers' Liederen van Groot-Nederland. Ik voeg hier nog bij: nadat hij zich vertrouwd gemaakt heeft met alle buiten-Hollandse stijlen: Duitse zowel als Franse, als Russische, Scandinaafse, Italiaanse en Spaanse. Maar: een Nederlandse Muziek, die waarlijk Kunst is en geen kunstig samenraapsel, samensmeltsel van anderer zielsuitingen; zulk een Kunst kan opbloeien op de bodem van ‘het Nederlandse Lied’. Coers doet pioniersarbeid - hij werkt zonder veel directe resultaten te zien, doch latere geslachten zullen hem dankbaar zijn. Deze liederen zijn nog levend-warm; het zijn geen curiosa, geen antiquiteiten, het is geen historie en geen wetenschap; het is Kunst, en alle mogelijkheden liggen erin opgesloten. Wat een kostbare vondsten soms ook! Dat Kerstliedje, Marialiedje, met dat subtiele refreintje ‘Ho, ho, ho, ho, benedicamus Domino’ en het ‘Viva Maria’. En de ballade van Heer HalewijnGa naar voetnoot42 - had men ooit vermoed dat de nuchtere, bedachtzame Nederlanders in staat waren tot dergelijke grandioze fantasmen? Vermoedde men bij hen lyrieken van de expressieve kracht van een Twee conincskinderen? Het is verrukkelijk en inspirerend! Van de uitvoering niets dan lof. Coers' Liederkwartet (waarom ook dit woord niet verdietst, verwoede pro-Hollander Coers?). Ge spreekt van ‘bovenstem, lage vrouwenstem, hoge stem en grondstem’, wat noch duidelijk, noch fraai is! Als het kosmopolitische sopraan-alt-tenor-bas u te on-Hollands klinkt, spreek dan van hoge en lage mannenstem! En noem uw ‘kwartet’ dan in het vervolg ‘liederenviertal’ of ‘zangersviertal’. De leden van Coers' Liederkwartet zongen prachtig, tezamen en afzonderlijk. Janna Brandsma zong haar Marialiedjes gelijk een devoot middeleeuws nonnetje; Louis van Tulders Minneliedjes toverden ons de minstreel voor ogen. ‘Alleenzang’ van mevrouw Dresden en van Caro heb ik niet meer kunnen horen, doch in de ensembles klonken hun stemmen voortreffelijk. Caro's klokkengalmende bas was de hele avond een lust voor de oren. Sem Dresden accompagneerde gelijk slechts een componist dat kan. |
|