Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdStadsconcertGa naar voetnoot36
| |
[pagina 215]
| |
Het was goed dat Chabriers España op het programma stond, want daarmee rehabiliteerde het orkest, dat de rest van de avond niet zeer fortuinlijk speelde, zich glorieus. Daarmee kwam ook Van Gilse los van zijn bedachtzame tempi, welke Mozart te loom, Mahler te suf deden klinken. Het was vooral goed dat het programma eindigde met Chabriers rapsodie. Nu wandelden wij de sneeuwstorm in, onze polsen kloppend van het vreugdige ritme, onze zielen dronken van de koppige melodiek. En met muziek in het hart, in het hoofd. Terwijl we anders, ware het laatste programmanummer een minder sterk stuk geweest, huiswaarts getogen zouden zijn met een flauwe weeïge smaak in de mond, vanwege Rodolphe Plamondons repertoire. Mozarts Symfonie in Es werd voor mijn gevoelen niet zeer gelukkig gespeeld. Alles klonk nogal uit elkaar en de klarinet had enige momenten van niet heel zekere intonatie. Overigens voldeed mij de opvatting van de dirigent minder nog dan de reproductie door het orkest. Het tempo van het eerste deel voel ik geprononceerd levendiger. De heer Van Gilse had als hoofdtempo een soort poco andante, dat van tijd tot tijd allegretto comodo werd, doch nimmer het wezenlijke allegro bereikte. Ook ben ik het niet eens met de opvatting die het tempo van het (bedoelde) allegro zó ongemerkt uit het beginadagio laat ontstaan. Ik beschouw de luttele adagiomaten waarmee veel klassieke symfonieën aanvangen, altijd als een inleiding tot de ganse symfonie en niet slechts als intrada van het eerste deel. Doch over opvattingen laat zich natuurlijk slechts onvruchtbaar disputeren! Wat mij evenmin kon bevredigen, was: de scherpte, overmatige spitsheid der ostinate figuurtjes, ⋃ - ⋃ in het Andante. Het deel wordt er zo schuw, zo kwaadaardig door en alle hemelse zoetheid welke Mozart in dit Andante uitgestort heeft, kunnen wij slechts terloops genieten. Het Menuetto was veel beter, beter ook dan de Finale, waar het hout misschien wat te sterk domineerde. Het Adagietto uit Mahlers Vijfde. Ik voel voor de praktische overwegingen die er de heer Van Gilse toe gebracht hebben dit stuk te spelen, in plaats van het eerste deel (de Treurmars) of het Scherzo bijvoorbeeld. Maar toch had ik het Adagietto willen ruilen voor iets anders - wát dan ook. Primo vind ik dit tussenstuk het zwakste fragment uit de hele Vijfde symfonie - het is eigenlijk alleen te waarderen als lyrische rustpoze tussen de hemelbestormende vlagen van het gigantische Scherzo en de jubelende wapperingen van de Finale. Secundo weet ik niet zeker of dit Adagietto zó, los uitgevoerd, wel een indruk achterlaat die geëvenredigd is aan de waarde der hele symfonie. Het blijft altijd een dubieus werk, dat brokstukken spelen. We hebben het pas onlangs gemerkt aan de loslopende Apothéose uit Berlioz' Symphonie funèbre et triomphale.Ga naar voetnoot37 Dit stuk hier verdraagt de operatie evenmin: het begint met een serie gedachtestreepjes en eindigt met een komma-punt. De uitvoering stond nog niet op het peil dat de heer Van Gilse verlangd zal hebben: hij kon aan zijn strijkers nog niet de klanktovers ontlokken die in de parti- | |
[pagina 216]
| |
tuur opgesloten liggen en de harpen waren steeds feilbare instrumenten en nog geen mysterieuze middelaars tussen onze ontvankelijkheid en het Wonder. Zonder voorbehoud prijzen kan ik de reproductie van España - maar ik deed dit al. Van Gilse en het orkest hebben mij hiermee een gouden tijdeloosheid geschonken. De heer Rodolphe Plamondon luisterde het concert op met zijn magnifieke tenor. (Zo heet dit immers in een feestrede?) Maar de nummers die de heer Plamondon zingt, zijn in een milieu dat zichzelf respecteert - en zeker op de programma's van een eerbiedwaardig genootschap als het Stadsconcert - lichtelijk misplaatst. Waarmee hebben wij het verdiend lastig gevallen te worden met fondantmuziek als die liedjes van Chausson en Saint-Saëns? De heer Plamondon zou er een jongedameskostschool uit de tijd van Charles Dickens mee in verrukking gebracht hebben - maar ik geloof dat de derde klas van een huidige meisjes-HBS er al niet meer van gediend zou wezen. Waarlijk, wanneer een Duitse professor mij met deze muziek in de hand zou toevoegen dat de Fransen een natie van zwakkelingen zijn, dat ze geen muziek kunnen maken, dat dit alles verachtelijke ‘Welscher Dunst’ is - ik zou met mijn mond vol tanden staan! Weet de heer Plamondon soms niet dat er in Frankrijk een zekere meester, Claude Debussy genaamd, geleefd heeft? En dat daar nog andere meesters werken, wier namen zijn: Maurice Ravel, Albert Roussel, Vincent d'Indy, Erik Satie, Déodat de Sévérac,... enzovoort, enzovoort? Komt de heer Plamondon soms naar het achterlijke Holland om dit gewaar te worden? Of anders, als hij wel werken van de bovengenoemde meesters van buiten geleerd heeft - waarom zingt hij ze niet? Waar ziet hij ons voor aan? Het is treurig. Verder had Rodolphe Plamondon de beminnelijke onhandigheid Berlioz' Repos de la Sainte Famille twee malen te zingen. De onvoldoendheid, de ongedifferentieerdheid van zijn artiestschap had hij niet meedogenlozer kunnen manifesteren. Daar was geen vibrato, geen sanglotGa naar voetnoot38 en geen beminnelijkheid die de tweede keer ook maar iets anders uitviel. Ik geloof stellig dat hij zijn repertoire driehonderdmaal achtereen zou kunnen afdraaien, zonder dat er ook maar een noot in veranderen zou - gelijk een grammofoon. Rodolphe Plamondon heeft een aangename, geparfumeerde tenor met hier en daar een baritonaal tintje. Hij zong alles met een zeer meewarig accent. Dit was goed gezien. |
|