Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdRecensie
| |
[pagina 213]
| |
moeten klappen. Maar deze uitvoering draaide om de pauze, culmineerde in de huldiging. En hoe roerend dat was en hoe langdurig, wel, dat leest Koning Publiek al in dezelfde krant.’ Het strenge geweten: ‘Dacht je dan soms, vriend, dat je maar mocht verzwijgen hoe Urlus zong? Dat Rasch viool speelde, dat mevrouw Van Lunteren begeleidde, dat alle mannenkoordirigenten van je oude bisschopsstad gisteravond een beurt hebben gemaakt, dat daar op het Tivoli-podium meer mannen tegelijk hebben staan zingen dan je ooit hebt bijgewoond? Wou je het zeldzame verschijnsel negeren dat alle Sänger Brüder werden, wo Urlus' sanfter O weilt.Ga naar voetnoot33 Man, het is een wonderverschijnsel. Schrijf, Nar!’ De artistieke fijnproever: ‘Meneer de criticus! Ik beklaag u. Want u kunt over dit concert onmogelijk gunstig schrijven. U zult de mensen choqueren; als u naar waarheid vertelt hoe vals Rasch gisteravond weer speelde en wat een tweedeklas koornummers de drie dirigenten weer in hun archief hadden ontdekt. En u kunt van Urlus heus niet alle onschone dingen mooi gaan vinden, omdat hij nu eenmaal Urlus is en bovendien z'n jubileum viert.’ De mijnheer uit het koor: ‘Och meneer, u leutert meneer! Urlus heeft reusachtig mooi gezongen. En wij weten wel wat of zingen is, hoor!’ De muziekcriticus: ‘Jawel meneren, Urlus heeft prachtige tonen, hij kan schitterend zingen. Die laatste noot van Strauss' Morgen was subliem. De stemming van Heimliche Aufforderung werd prachtig volgehouden, en...’ De Groot-Nederlander: ‘En voor de Nederlandse kunst, Utrechtse muziekcriticaster, interesseert de Hollandse zanger Urlus zich niet noemenswaard. Wou u dat soms goedpraten? Die liedjes van Nolthenius en Averkamp stonden, dunkt mij, vooral op het programma omdat Urlus zijn voornaamste opleiding van die twee heren heeft genoten! Maar daar zijn nog andere Nederlandse liedercomponisten. Denk aan Wagenaar, aan Diepenbrock...’ De kleurloze-middenstof-man: ‘Och, waarom wil jelui toch altijd wat anders dan er nu juist gebeurd is?’ De muziekcriticus: ‘Juist, en daar Urlus van geesteshouding een Duits zanger is, vind ik het zeer aanvaardbaar dat hij als voornaamste nummers stukken van Strauss en van “Richard Wagner sein Bub'”Ga naar voetnoot34 zong.’ De kleurloze-middenstoffer: ‘En meneer Rasch heeft dat moeilijke stuk van hoeheet-ie-ook-weer, o ja, ik geloof Saint-Saëns, toch erg mooi op zijn viool gespeeld. En mevrouw Van Lunteren speelde toch erg prachtig piano. En Galesloot, en Vranken, en Winnubst...’ De muziekcriticus: ‘Neen, Middenstoffer, nu draaf je door! Rasch heeft veel minder goed gespeeld dan anders. Maar dat komt natuurlijk, omdat hij onvoorbereid moest invallen. En hoe zoudt ge willen dat een amalgama van drie op zichzelf goede mannenkoren zo goed was als elk van die koren op zichzelf? Daarenboven is men ook maar ten dele aan de dirigent ad hoc gewend!’ | |
[pagina 214]
| |
De verwoede schoonheidsenthousiast: ‘En het gevolg was dat de mannenkoren hoogstens vijftig percent gaven, dat de avond veel meer het karakter droeg van een zilveren bruiloft dan van een concert. Meent gij, muziekcriticus, de Schoonheid te dienen, de Kunst te bevorderen door dit niet te gispen?’ De muziekcriticus: ‘Waarom zou een zanger zijn zilveren jubileum niet vieren gelijk een acteur, een actrice? Zij spelen dan ook in de regel geen Shakespeare of Strindberg. Tenminste tot dusverre niet!’ De middenstoffer: ‘Zeker, Plato, daar valt niets tegen in te brengen.’ De criticus: ‘Hou je grootje voor de mal, Stoffer! Ik had ook liever gehoord dat Urlus ons niet alleen van zijn stem, doch ook van een of meer grote kunstwerken had laten genieten. En dat prachtige metaal van drie buitengemeen mooie mannenkoren verdiende in meesterwerken van Bruckner bijvoorbeeld omgesmeed te worden. Maar men is er nu eenmaal mee begonnen en ik wil hopen dat men blijft samenwerken. Ik verwacht daar alle heil van en schone avonden.’Ga naar voetnoot35 De tramconducteur: ‘Ze zeggen dat er een fakkeloptocht is, vanavond, meneer. Hebt u dat ook gehoord?’ De benijdenswaardige criticus: ‘Men vertelt dat Urlus, de zanger, in een stoet met fakkels, bereden politieagenten en andere schone uiterlijkheden, naar zijn hotel zou worden gebracht. Hij viert zijn jubileum, weet je?’ De tramconducteur: ‘Het is toch een rare tijd waarin wij leven! Een zanger, die ze in een fakkeloptocht naar huis toe rijden! Wie heeft daar nou ooit van gehoord!’ De criticus: ‘Het is integendeel in het buitenland een zeer dagelijks gebruik. En waarom ook niet? Iemand die het schoonste wat hij heeft, zijn stem, om niet aan de mensen geeft, verdient hij geen hulde?’ De conducteur: ‘Voor die mooie stem zal hij zich toch wel laten betalen, denk ik zo!’ De criticus: (zwijgt). |
|