Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdCyclusconcertGa naar voetnoot29
| |
[pagina 210]
| |
met orkest inneemt.Ga naar voetnoot30 Een hernieuwde auditie heeft mijn mening versterkt. Het is klaarblijkelijk: de piano gaat orkestinstrument worden, zo goed als de eveneens wel solistisch optredende viool en violoncel. De historie wijst het uit. De periode van het solo-met-begeleidingen-schrijven ligt achter ons. Mozart, Haydn, zij waren kinderen van de bloeitijd dezer concerten; zij schreven hun concerto's voor fagot en waldhoorn; de romantici componeerden nog concerten voor piano, voor viool en violoncello. Maar alles is gedemocratiseerd; alle instrumenten kregen gelijk stemrecht - alle zijn evenredig vertegenwoordigd: de viool zo goed als de fagot, de violoncello zo goed als de hoorn, als de viola, als de trommen. Men denke, in verband met de opmerking over de piano, aan de moderne Italiaan Respighi, men herinnert zich de partituur van Mahlers Achtste, men herdenke de symfonie van Waldemar von Baussnern. Zij die het Amsterdamse Concertgebouw bezoeken, zullen mij toegeven dat ik gelijk heb. De pianist Saint-Saëns ontkomt evenmin aan deze in de lucht hangende veranderingen. In het eerste deel van zijn Vierde pianoconcert is het solo-instrument als regel partij - meer niet. Ik vind het een fortuinlijk gebruik en een verblijdend teken dat de meester zich nergens forceert om toch maar in 's hemelsnaam briljant te schrijven. Dit concert is vanuit het orkest gecomponeerd - niet, gelijk bijvoorbeeld de concerten van Rubinstein of Liszt, vanuit de solopartij. En daarom zal Saint-Saëns' werk misschien nog gespeeld worden wanneer Rubinstein voorgoed vergeten is. In Henriëtte Engberts prijs ik het dat zij met een zo weinig ‘schitterend’ werk gekomen is, dat zij zich van een goedkoop en gemakkelijk succes als virtuoze heeft onthouden. Maar ik verheug mij misschien nog meer over het feit dat zij niet met Mozart of Beethoven heeft gedebuteerd; dit bewijst zelfkennis. Want ik vermoed dat zij voor de klassieken nog niet voldoende inhoud heeft. Het pianospel is niet onaf, noch ongevoelig. Het is misschien nog wat droog, wat schools. En ritmisch sloot zij niet overal bij het orkest aan - de metalen gedrevenheid door het oppermachtig Ritme kent zij nog niet. Haar tempi flakkerden hier en daar en de heer Van Gilse moest nogal eens boegseren om de gewenste gang te houden. Doch voor Henriëtte Engberts staan alle mogelijkheden nog open. Zij kent de lokkingen der zwevende melodieën, zij ondergaat, zij het dan ook onbewust, de dreigingen der dramatische accenten. In hoeverre zij gevoelig is voor de meer gepassioneerde lyrieken - dat vermag ik na deze ene maal nog niet te bepalen; haar opvattingen schenen mij meer naar het koelbewuste te wijzen dan naar de gloed der uitsluitend voor de Schoonheid brandende altaren. De orkestwerken van de avond waren Tsjaikovski's Vierde symfonie en het Vliegende Hollander-voorspel van Wagner. Om mij bij het eerste te bepalen: de lezer weet dat ik de Russische symfonie allerminst bemin. En het is moeilijk om u in te stellen op de vehementies van de getourmenteerde Tsjaikovski, met de verrukkingen van Beethovens Negende nog in de oren. Wanneer iets kritisch stemt ten opzichte van tweederangs kunstwerken, dan is het wel de nabije herinnering aan volmaakte schoonheid. Doch ik heb de uitvoering in alle opzichten geapprecieerd. Het orkest was er veel beter in dan onlangs op het abonnementsconcert, de heer Van Gilse vatte het werk rustiger op dan toen, alle infernaliën kregen een zachter, | |
[pagina 211]
| |
ironischer accent. Ik heb Van Gilses opvattingen nooit overtuigder kunnen delen dan gisteravond. |
|