Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
In unserer Zeit, wo an die Stelle der ruhigen Beschaulichkeit, mit welcher unsere Voreltern die in ihrem Gesichtskreise sich abspielenden Ereignisse betrachteten, ein nervöses Hasten und Jagen, ein Überstürzen und Aufeinanderplatzen der abweichendsten Meinungen und Handlungen getreten ist, wo jedem mit Überzeugung und Begeisterung Lobenden, sogleich zwei oder mehr enragierte Tadler kampfgerüstet sich gegenüberstellen mit ihren in ‘den ganz besonderen Saft’ getauchten, aufs feinste zugespitzten Federn, wo jede noch so frisch und fröhlich sich entfaltende Blüte des Geistes und Herzens vom kalten Verstande unerbittlich mit scharfem Seziermesser zerlegt und, je nach dem Befunde, dieser oder jener Klasse und Gattung fest eingereiht wird, wo der zur Herrschaft gelangte krasse Realismus dem ideellen Leben und Streben mehr und mehr die Luft und den Sonnenschein entzieht - in unserer Zeit läuft jede originale Geistesanlage mehr als je Gefahr, durch die von allen Seiten gierig auf sie eindringenden Fluten, dieses gegeneinander reibende Gewoge, in kürzester Frist ihrer ganzen Eigenart entkleidet und als glatter, runder, von allen übrigen sich durch nichts unterscheidender Kiesel an das sandige Ufer gerollt zu werden.Ga naar voetnoot286 Lezer, hebt gij enig besef waar de heer Emil Krause met deze ellenlange zin naartoe kronkelt? Hij wil vertellen - ik zal u niet langer in spanning laten - dat Brahms, alle beweringen der radicale Wagnerianen ten spijt, toch ‘ein Original’ is. Het is alleen jammer dat daar zoveel woorden en zoveel onduidelijkheid voor nodig bleken. Want pas op bladzijde zes komt de conclusie: Die Ergiebigkeit der Brahmsschen Muse besteht nicht darin, überall Neues in neuen Formen zu schaffen, sondern in der Erweiterung des als bewährt Überkommenen. Erg overtuigend klinken thans, zevenentwintig jaren later, deze argumenten niet. Maar de schrijver is tenminste zo verstandig om meester Brahms in zijn eigen tijd zelfs niet als moderne, als nieuwlichter te willen laten poseren - wat in verband met de opkomst van Richard Wagner toen al niet van veel inzicht getuigd zou hebben! En overigens is het een lief en handzaam boekje, dat van Emil Krause. Het geeft, behalve de ‘Biographische Einleitung’ die men op de koop toe krijgt, niet anders dan korte, niet ál te lyrische besprekingen van 's meesters werken, gelijk men die in de | |
[pagina 183]
| |
betere lexica vindt en het onthoudt zich zorgvuldig van misplaatste en misleidende persoonlijke beschouwingen. En het leeuwenmerg van dit gotische proza voert ons weer op het rechte pad: het brengt ons het besef te binnen hoe men eigenlijk over muziek, over componisten moet schrijven: zónder karakter, zónder uitzonderlijke meningen, zónder inzicht vooral... ‘Meester, meester, hoe staat het met de schittering der intelligentiën?’...Ga naar voetnoot288 Ik wenste na de geciteerde conservatoriumlectuur nog een opinie van Hugo Wolf te interpreteren. Doch ik zal dit moeten uitstellen tot een volgende inleiding - Huberman speelt vrijdag op de eerste Kamermuziekavond Brahms' Vioolsonate in G-majeur - om thans nog met een enkel woord mijn eigen standpunt ten opzichte van de meester uiteen te zetten. Hugo Wolfs karakteristieken trouwens getuigen niet van al te veel waardering, en de bewondering van mediocre geesten, gelijk onze bewuste essayschrijver, werkt gemeenlijk funest op de meer bewuste appreciaties. (Wanneer men er, bijvoorbeeld, op gesteld zou zijn een totaal verwrongen indruk van Arnold Schönbergs persoonlijkheid en levenswerk te krijgen, dan kan ik iedereen raden om het enthousiaste boek van zijn leerlingen Alban Berg, Von Webern c.s. ter hand te nemen.Ga naar voetnoot289 Of wanneer men over een Richard Strauss nog scheef belichte voorstellingen zoekt: de grote studie van Steinitzer).Ga naar voetnoot290 Ikzelf schreef indertijd na de uitvoering van een van Brahms grote orkestwerken (UD, 17 december 1917):Ga naar voetnoot291 ‘Brahms heeft vaak dingen genoteerd waarvan de kostbaarheid aan de oren van alle Hanslicks moet zijn voorbijgegaan. Misschien zelfs aan Brahms’ eigen, innerlijke oren. Ik durf dit te schrijven in verband met de bekende uitlating ‘[dass er] [...] bemüht sei im Geiste Schumanns weiter zu arbeiten’. Dit goede voornemen, dat hij maar al te vaak trouwhartig heeft doorgezet, is hem fataal geweest, omdat het eigenlijk dwars tegen zijn persoonlijkheid in ging. In elk scheppend kunstenaar leeft zowel iets van de revolutionair als van de reactionair. Brahms heeft de revolutionaire neigingen die hij bij zichzelf ontdekte, altijd ijverig onderdrukt en dat het deze steile geest niet steeds gelukt is, moet het gevolg zijn van de nadrukkelijkheid der bewuste inspiraties. Voorbeeld: Symfonie nr. 1, inleiding, Un poco sostenuto en het adagiobegin der Finale. Deze muzieken zijn romantisch in hoge mate en zij hebben met de hoofddelen van het werk, die volstrekt passéïstisch zijn (s.v.v.!), geen enkel psychisch verband; van thematische en instrumentatorische samenhangen spreek ik hier natuurlijk niet. | |
[pagina 184]
| |
De Eerste symfonie, opus 68, schreef de meester eerst op vierenveertigjarige leeftijd. Die vrijheidsdrang manifesteerde zich dus niet bepaald vroeg - in de oudere werken weet ik op het ogenblik geen voorbeelden van dit streven naar harmonische, ritmische ongeboeidheid, maar (dat) (als) het zich pas zo betrekkelijk laat openbaarde, bewijst (dit) vooral de kracht der persoonlijkheid, die een neiging, welke hij voor verkeerd hield, zó lang en zó radicaal vermocht te onderdrukken. Men zou kunnen opmerken dat dit waarschijnlijk een averechtse handeling geweest is - en inderdaad geloof ik stellig dat Brahms' persoonlijkheid zich volmaakter ontwikkeld had, wanneer hij niet in zó hevige mate onder de invloed van Schumanns kunst- en levensaanschouwingen was geraakt, wanneer Robert en Clara hem wat minder hadden geprotegeerd. Ruwer was hij geworden, maar oprechter. En ik geloof ook dat hij dan een veel machtiger tegenstander van de Bayreuther halfgod geworden zou zijn en dat Wagners monopolie alreeds vijfentwintig jaren vroeger een knak zou hebben gekregen. Zoals de zaken nu gelopen zijn, komt men in Duitsland en Nederland pas de allerlaatste tijd onder Wagners voor de scheppende kunstenaar constiperende invloed uit (in Frankrijk, Spanje al eerder). Hadden Wagners tegenstanders, had VeitGa naar voetnoot292 - pardon Eduard - Hanslick Brahms met meer kans van slagen tegen Wagner kunnen uitspelen, ik geloof, de Kunst ware ermee gebaat geweest. Nu heeft de anti-Wagner-clique de strijd verloren: haar argumentatie was voor een goed deel ‘Invaliden-Geraunze um die gute alte Zeit’Ga naar voetnoot293 - terwijl men had moeten komen met de onweerlegbare manifestaties van Brahms' superioriteit. Welke uitbleven. En wat jammer was: Brahms kon evengoed de nieuwe wegen bewandelenGa naar voetnoot294 - en hij was absoluut-muzikaal stellig Wagners meerdere.’ In het volgende artikel iets over Brahms' constructies, over zijn ‘Erweiterungen’ der traditionele vormen, over de evenwichten en zwaartepunten in zijn werk.Ga naar voetnoot295 |
|