Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdNaar aanleiding van Beethovens Tweede symfonie
| |
[pagina 180]
| |
schen - doch auch dann bin ich zufrieden, befreit er mich nicht von einem endlosen leidenden Zustande? - komm wann du willst, ich gehe dir muthig entgegen’. In de symfonie: een beheerst spelen met alle Aardse Zaligheden, een beheerst verwerken van dier Zaligheden tegenkleuren, van de Smarten en Dreigingen. En het resultaat van deze Olympische bezigheid: een kunstwerk dat een microkosmos is, waarin alles zijn plaats heeft: het Schone en het Onschone, het Sublieme en het Trachtende. Het Genie Beethoven, de van het goddelijke Bezetene, ontwakende uit de scheppingsroes, woog zijn werk en ‘wist dat het goed was’. De mens Beethoven, zijn werk voltooid ziende, sloeg de ogen op in het vaalgroene licht van het Alledaagse en werd bij de thuisvaart van zijn Dromeneiland (de enige plaats die voor ons allen de Waarheid is) opgewacht door de dagelijkse zorgen, verwelkomd door de Grote Angst: die voor de Doofheid. En uit de reacties ontstonden de geobsedeerde, onbeheerste brieven uit die tijd, ontstond ook het Heiligenstädter Testament. Reacties op de disharmonie tussen het bovenzinnelijke Waarachtige en het alledaagse Schijnbare moeten ook geweest zijn: Beethovens mensenschuwheid (‘O, ihr Menschen die ihr mich für Feindseelig, störrisch oder Misantropisch haltet oder erklärt, wie ungerecht thut ihr mir...!’), Beethovens ruwheid jegens zijn beste vrienden, zijn erotische beklemmingen en belemmeringen, die hem het leven vergalden. Voor mijn persoonlijke gevoelen moet dan ook het Heiligenstädter Testament niet maar opgevat worden als de noodkreet van de tot het uiterste gebrachte Strijder - zoveel kan het Leven-van-Iedereen iemand met Beethovens gedachtewereld op zichzelf onmogelijk gedaan hebben. Laat ons liever trachten de depressies te verklaren als symptomen van het gevoel van uitputting dat elk scheppend kunstenaar na het voltooien van grotere werken ondervindt; als begrijpbare, schoon overbodige vrees dat de geestelijke Tuin der Klanken met het verlies van zijn lichamelijke gehoor in den vervolge voor hem gesloten zou blijken. De symfonie, vrucht van tijdeloze Meditatie, is natuurlijk goddelijk, machtig en overwinnend, terwijl het voor de hand ligt dat het testament, de brieven, de uitingen, opgeroepen door de zeer tijdelijke, voorbijgaande duistere Belevingen, klein-menselijk, geslagen en overwonnen moeten klinken. Beethoven was in diepste wezen toch steeds Overwinnaar, gelijk Brahms diep in immer de teleurgestelde blijkt, Berlioz de fanatiek zich verwerende (bozer helledromen dan Berlioz heeft geen Breughel, geen Goya ooit moeten dromen!). En Beethovens allerinnerlijkste rust, de rust van de Beheerser, is voor ons modernen misschien nog het best te vergelijken met, het duidelijkst te toetsen aan de zielenstaat van de grootste hedendaagse meester, Claude Debussy. De zich op de antiekste modi inspirerende Fransman, wien het neohellenisme, het ergste bijgeloof der pas verstreken dagen, volmaakt onberoerd heeft gelaten,Ga naar voetnoot284 en de zich bij voorkeur van antieke denkwijzen bedienende Germaan Beethoven (zijn bewondering van Plato, om slechts | |
[pagina 181]
| |
één voorbeeld te noemen) hebben meer gemeenschappelijk dan sommigen ooit zouden durven erkennen. De hedenavond uitgevoerde Tweede symfonie geeft mij ook steeds de meest nadrukkelijke antieke associaties. De arcadische rust van het tweede deel - daarin is niets van de toentertijd modieuze herderlijkheidjes. De heroïek van de motieven uit het eerste en laatste deel hebben niets achttiende- of negentiende-eeuws hoegenaamd. Dit is de heldhaftigheid van de volkstribuun, zonder u daarom nog het ‘Tun und Treiben’ van Wagners marionet Rienzi voor de gedachten te toveren. Nee, veeleer Prometheus, de Halfgoddelijke Misdadiger, die het vuur uit de hemel stal en mensen schiep gelijk het hem lustte. Genoeg hierover. De muziekgeschiedenissen hebben ons geleerd dat de Meester in zijn Tweede symfonie (sluitsteen der eerste werkperiode) eigenlijk de Ware Beethoven nog niet was, dat het de werken uit genoemde eerste periode nog mangelt aan de ‘Tiefe Empfindung’. De zotteklap! Het subjectieve element, de Grübelei over Beethovens aardse rampen, is in de oudere werken minder manifest aanwezig, zonder twijfel. Doch of dit de geestelijke waarde van een Kunstwerk, van een Schepping hielp bepalen! Wat kan het ons, kinderen van een ander tijdperk - en hoe anders moet de levensaanschouwing van ons, die het Materialisme hadden te overwinnen en voor wie de begrippen techniek, tonaliteit en constructie gans iets anders zijn gaan beduiden, wel niet zijn! - wat kan het ons schelen wat de aardse omstandigheden waren waaronder de Meesters te lijden hadden of waardoor hun het Scheppen gemakkelijker of zwaarder werd gemaakt? De Geest van Bach, van Beethoven, van Mahler, van Moesorgski, van Berlioz was vrij. En tenslotte vermogen slechts vrije geesten wat voor de Mensheid te doen. Geen belaste, belemmerde persoonlijkheid heeft ooit iets voor het nageslacht geschreven of geschilderd. Subjectieve overweginkjes, persoonlijke belangetjes of dusgenaamde ‘eigen opinies’ zijn door de Historie der Mensheid nog altijd vergeten. Dat Beethoven tot het nageslacht spreken blijft, dat hij ons meer is dan de meesten zijner geborneerde tijdgenoten, is alleen het gevolg van des Meesters geestelijke onafhankelijkheid. Welke natuurlijk in het schemerige licht van zijn eigen tijd bezien, het karakter van revolutionaire radicaliteit krijgt! Wat óók niet iedereen zal durven te erkennen.Ga naar voetnoot285 |
|