Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdBerlioz' Symphonie fantastique
| |
[pagina 173]
| |
contraire, c'est ‘un soulèvement général, un effort d'excrétion de tout l'organisme, le vomissement’.Ga naar voetnoot270 Ik weet niet of men deze eigenschap van de componist: het bezeten zijn door de Muziek, het moeten opschrijven van de hem als het ware gedicteerde composities, wel altijd voldoende in het oog houdt. Alle zogezegde ‘onbegrijpelijkheden’, het soms meer dan monstrueuze orkestapparaat (bijvoorbeeld in de Symphonie funèbre et triomphale: twaalf fluiten, achtentwintig klarinetten, vierentwintig hoorns, negentien trompetten, tien cornetten, negentien trombones, veertien ophicléiden, vierentwintig trommels en tien paar bekkens!)Ga naar voetnoot271 worden daardoor verklaard. Hij is in zekere zin niet verantwoordelijk voor al deze dingen die volstrekt buiten het enge kader van zijn (en onze!) bekrompen tijd vallen. De moeilijkheden bijvoorbeeld der vanavond gespeelde Symphonie fantastique worden eerst door de zoveel volmaaktere orkesten van heden overwonnen. Evenmin als Beethoven rekening hield met de ‘uitvoerbaarheid’ toen hij de laatste kwartetten schreef (hoe lang werd het cis-Moll-kwartet niet voor onspeelbaar gehouden?), even weinig acht slaat Berlioz op de gebruikelijke orkestbezetting, op de ‘normale’ indeling der symfonieonderdelen, op de ‘symfonische draagkracht’ zijner motieven en thema's.
De Symphonie fantastique is nu nog revolutionair. Men heeft met het epitheton ‘programmamuziek’ gewerkt en het opus muziekhistorische waarde toegekend (wat meestal de betekenis van het titelblad in het vergeetboekje heeft!). Maar een bloedwarm, levend werk is door dergelijke kamergeleerdheid nog niet doodverklaard. Onze ganse moderne orkesttechniek, die van Debussy en Ravel incluis, is gebouwd op de fundamenten die door Berlioz in de Fantastique gelegd zijn. Een analyse van het werk meen ik wel achterwege te kunnen laten. Want de symfonie is bij al haar schijnbare gecompliceerdheid inderdaad zo overzichtelijk, zo geconcentreerd van stemming, ook al door het overal optredende hoofdthema, de idée-fixe, de geïdealiseerde, later in de Finale canailleus gemaakte vrouwenfiguur, dat speciale aanduidingen mij vrij overbodig lijken. De meeste moeite geeft nog het slotdeel, Songe d'une nuit du sabbath, waarin Berlioz alle oermotieven en -ritmen der symfonie condenseert tot een afgrijselijke nachtmerrie - een heksenketel van spottende en klagende geluiden, suggestief als een koortsdroom. De klokkenklanken van het Dies irae (twee klokken en pianoGa naar voetnoot272 - een dusdanig gebruik van de destijds volstrekt onaantastbare, solistische piano is ook thans nog een unicum, voor velen zelfs bijna blasfemie!), dit gelui, gecontrapunteerd met fragmenten uit het verbrijzelde hoofdthema, is van een uitzonderlijke, verschrikkelijke schoonheid. Ik kon eindigen met een woord van Richard Specht, geschreven over Mahlers Zesde, doch | |
[pagina 174]
| |
dat ook op deze symfonie volledig van toepassing is:.. ‘(es) ist gemacht, den Lebensmut nicht ganz starker Menschen auf lange hinaus zu lähmen’.Ga naar voetnoot273 |
|