Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdGustav Mahlers Lieder eines fahrenden Gesellen
| |
[pagina 171]
| |
van de oudere liederen hem niet konden verlossen. Het mag ons thans voorkomen dat de losmaking der kwellende gedachten in en door de Eerste symfonie veel minder definitief geweest is, dan zich oorspronkelijk liet vermoeden. Wel worden dezelfde problemen in het grotere werk veel scherper en dringender gesteld, de conflicten zijn nog hartverscheurender, terwijl Mahler de eindelijke ontknoping gezocht en schijnbaar gevonden heeft in de giganteske veldslagen der Finale. In de hedenavond uit te voeren liederencyclus vertoont zich zelfs geen streven naar een ‘afdoende’ oplossing, maar haar onbevredigd, eeuwig vragend en stil uitklinken emotioneert dieper en vlijmender dan welke grootse afsluiting ook. De smart om de Verloren Liefde is nooit aangrijpender bezongen en het is opmerkelijk dat Mahler na dit werk die onderwerpen geheel heeft laten liggen, die hoek van de Tuin zijner Dromen gesloten heeft gehouden. De tweede Nachtmusik uit de Zevende symfonie pas geeft weer klanken die op de ‘holdselige irdische Liebe’ duiden. En de erotische conflicten, de ‘troebelingen van de Eros’, gelijk J.S.B.B. ze onlangs zo voortreffelijk karakteriserend betitelde,Ga naar voetnoot268 treft men nóg later, in de tijden eerst van Negende symfonie en Lied von der Erde. Maar alles is anders geworden: niet meer als de felle strijder, als de nog kwetsbare Herakles staat Mahler tegenover de eeuwig oude en eeuwig nieuwe lokkingen en dreigingen, doch als Eén die ‘der Welt abhanden gekommen’Ga naar voetnoot269 is en voor wie die demonen geen angel en geen venijn meer hebben. Nog een kort woord over het meesterwerk dat hedenavond uitgevoerd wordt. De grondstemming ervan wordt bepaald door de twee beginregels, die zó uit Des Knaben Wunderhorn overgeschreven konden zijn: Wenn mein Schatz Hochzeit macht
Hab' ich meinen traurigen Tag...
De smart over de verloren Liefde groeit soms tot Waanzin: het derde lied Ich hab' ein glühend Messer in meiner Brust. Alles, alles wat door de trouweloosheid der Liefste in dreiging verkeert: Wenn ich in den Himmel seh',
seh' ich zwei blaue Augen stehn.
Wenn ich im gelben Felde geh',
seh' ich von Fern das blonde Haar,
Wenn ich aus dem Traum auffahr
hör' ich klingen ihr silbern' Lachen
met het vernietigende slot: ‘Ich wollt' ich läg' auf der schwarzen Bahr, könnt' nimmer, nimmer die Augen aufmachen.’ | |
[pagina 172]
| |
Dan het tweede lied, de zomermorgen die door de herinnering vergrauwd, verduisterd wordt: Ist's nicht eine schöne Welt?
‘Nun fängt auch mein Glück wohl an?’
Nein, nein, das ich mein', mir nimmer, nimmer blühen kann!
En eindelijk het laatste der vier liederen waarin de Wanderbursch' zijn leed uitsnikt: Die zwei blauen Augen von meinem Schatz,
die haben mich in die weite Welt geschickt.
Da musst' ich Abschied nehmen vom allerliebsten Platz!
En de wonderlijk ontroerende laatste regels: Auf der Strasse steht ein Lindenbaum,
da hab' ich zum erstenmal im Schlaf geruht.
[Unter dem Lindenbaum!]
Der hat seine Blüthen über mich geschneit.
Da wusst' ich nicht wie das Leben thut
War alles, alles wieder gut
Lieb' und Leid
Und Welt - und Traum!
Wanneer Mahler niets had geschreven dan deze twintig, dertig maten waarin alle schoonheden der ganse Duitse romantiek besloten liggen - het zou voldoende zijn om te weten dat hij van alle Meesters uit onze tijd het grootste, rijkste hart heeft gehad. |
|