Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdFelix Mendelssohn-Bartholdy
| |
[pagina 170]
| |
onder die sterkste werken dient men in de eerste plaats het Vioolconcert opus 64 te rangschikken. Het is een dier drie concerten die de violisten ons zo graag komen voorspelen (Beethoven, Mendelssohn, Brahms) en het is misschien het meest dankbare der drie. Men vindt in het concert alle goede en fraaie kanten van 's componisten psyche en alle bewonderenswaardigheden van zijn grote compositorische vaardigheid. De echt violistische melodiek van het eerste deel bekoort ons zo goed als zij onze vaders en grootvaders vermaakte - de zangen van het tweede deel zijn nog maar weinig verouderd en de Finale ten slotte is van het schoonste filigrein dat Mendelssohn ooit geschreven heeft. Na Mendelssohn is de ‘noot’ der echte melodieuze lyriek zoal niet totaal, dan toch voor een goed deel in diskrediet geraakt, ja, men heeft zelfs wel eens geopperd dat er ná hem in het geheel geen zingende melodieën meer geschreven werden. Een meer dan oppervlakkige, kritische beschouwing van de composities der laatstverlopen eeuw demonstreert dat die mening niet is wat Schönberg noemt ‘Invaliden-Geraunze’.Ga naar voetnoot267 De Duitse muziek heeft zich steeds meer gericht op het monumentale, totdat op alle punten de uiterste grens der mogelijkheden bereikt was. Ik geloof dat gecompliceerder contrapunten dan die van Max Reger, groter geluidsorkanen dan van Richard Strauss (Alpensinfonie), groter bezettingen dan Mahlers ‘tausendstimmige’ Achtste symfonie niet meer verstaanbaar, niet meer uitvoerbaar zouden blijken. Gustav Mahler zelf heeft zich ná de Achtste symfonie van het ‘Riesenapparat’ afgewend - nergens in de laatste werken, Lied von der Erde en Negende symfonie, overstelpen ons de geluidszondvloeden van vroeger. En buiten Duitsland is de voorliefde voor de volstrekt niet monumentale gevallen al heel lang, in het vooruitstrevende Frankrijk reeds in '90, '94 aan den dag getreden. Men wil van de thans komende tijd wel verwachten dat het er een van kleine ambities, van inniger, menselijker voelen, van antimaterialistischer levensbeschouwing zal zijn. In zulk een tijd zal er ook meer plaats voor de classicistische romantiek, voor Schumann en Mendelssohn zijn. En die appreciatie zal misschien door meer bewondering geschraagd, door meer begrip gedragen worden dan de overmatige adoratie van vroeger. |
|