Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Tivoli-concert
| |
[pagina 152]
| |
gisteravond nog allesbehalve! Wij verlangen overigens naar een spoedige herhaling, en zo mogelijk van het gehele werk. Men weet misschien niet dat de Évocations behalve uit het gisteravond gespeelde Les dieux dans l'ombre des cavernes, bestaan uit La ville rose en Aux bords du fleuve sacré. Een van Roussels bewonderaars noemt het werk een ‘tryptique musical’. Inderdaad, de jong-Franse school heeft veel van die triptieken voortgebracht. Om de, mij dunkt, schoonste te noemen: Debussy's Ibéria: Par les rues et par les chemins - Les parfums de la nuit - Le matin d'un jour de fête. En om u meteen, o lezer, het andere aangezicht van deze triptiekencultus te vertonen: Erik Satie, die ál zijn dwaasheden in drieën verdeelt: trois Gymnopédies (gelijk en gelijkvormig!), trois Véritables préludes flasques (pour un chien), trois Valses distinguées du précieux dégouté, trois Morceaux en forme de poire, trois Airs à faire fuir...!Ga naar voetnoot224 Vóór de pauze had de heer Van Gilse onze aandacht gevraagd voor de Eerste symfonie van de Fin Jean Sibelius. (Het programma annonceerde Jan Sibelius, doch we zullen deze verdietsing maar voor een zetfout houden.) Of men er goed, verstandig aan gedaan heeft? Ik weet het niet. Jean Sibelius is volgens de muziekgeschiedenissen de voornaamste representant der nationaal-Finse componistenbent (één ‘Handboek’ vermeldt zelfs als reclame dat de heer Sibelius de énige Finse componist is die een staatsstipendium bezit). En het is billijk dat men hier in Holland op de hoogte wordt gehouden hoe de nationaliteiten zich in hun kunst uiten, ook al, opdat we er ons zachtkens aan spiegelen zouden. Doch een ‘Finse school’... na het aanhoren der Eerste symfonie in e-mineur van de voornaamste, een staatsstipendium genietende Finse componist Sibelius... zouden we moeten constateren, ‘bestaat niet!’. Zelden heb ik embryonischer, ongeproportioneerder (zowel wat structuur als wat ‘inhoud’ betreft) symfonie moeten beoordelen. Het geheel is van een eentonigheid, van een mistige grauwheid, die in de hele literatuur geen voorbeeld heeft. Het lijkt mij overbodig om het werk met klem van redenen te veroordelen, daar het niet waarschijnlijk lijkt dat óf Van Gilse, óf een ander dirigent het spoedig weer zal herontdekken. Men reageert er niet meer op, het is ons volmaakt onverschillig geworden en zelden heb ik het Utrechtse publiek een zo definitieve koel-afwijzende houding zien aannemen als gisteravond. Ge moet met dat al niet denken dat de symfonie alleen maar ‘vervelend’ is! Men vindt er integendeel van alles in: Walhalla's, zingende violoncellen, Regenlieder, ‘Reigen’ van Spohr, triangels, piccolotrillers en Midsummernightsdreamscherzi. Doch dit alles bleek nog niet voldoende te zijn. De geest was er namelijk niet! Te vermelden valt ten slotte nog dat deze avond van zachtzinnige middelmatigheden en zonderlinge stijlmengelingen geopend werd met een (ietwat matte) uitvoering van Lalo's Ouverture Le roi d'Ys. |
|