Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Voor de aanvang van het concert kwam de heer Stronck vertellen dat het programma te lang zou worden en dat men dus besloten had de (zes) liederen van Willem de Haan en van Leander Schlegel te laten vervallen. Men zal zich allicht verdiept hebben in gissingen wat toch de heer en mevrouw Stronck ertoe gebracht mocht hebben juist de minst bekende liederen te schrappen. Ik voor mij hel over tot de mening: dat de heer en mevrouw Stronck tijdens hun verblijf in HollandGa naar voetnoot221 tot de ontdekking zijn gekomen dat er hier in Holland tegenwoordig enigszins anders gecomponeerd wordt dan indertijd door de heren De Haan en Schlegel, die beiden zo ongeveer de meest afhankelijke periode van ons muziekleven personifiëren; en dat zij wel zo fijngevoelig wilden zijn om ons niet aan dit zojuist doorleefde tijdperk van volstrekte onpersoonlijkheid te helpen herinneren. Hoe dit zij, het programma kwam nu te bestaan uit drie Mozartjes, drie Brahmsjes, vijf Wolfjes en drie Schubertjes - alles bij elkaar een repertoire dat voor tien, vijftien jaren reeds niet meer up-to-date geweest zou zijn. Staat voor sommigen de tijd dan stil? Want niet alleen dat mevrouw Stronck het blijkbaar overbodig had gevonden om Mahler, Strauss of Reger op haar programma te plaatsen (van Schönberg zwijg ik maar, en van Debussy, Ravel c.s. maar helemaal!) - alle liederen van Wolf, Schubert en Brahms die zij zong, waren vooral niet minder dan overbekend. Zelfs hier in Utrecht hebben we de Suleika's, de Regenlieder, Die Spröde en Die Bekehrte talloze malen gehoord! Ik geloof, men aanvaardt ook hier zulk een programma nog slechts van ‘wereldvirtuozen’, in de (meestal ijdele) verwachting dat elke noot van zulk een wereldvirtuoos/virtuoze een wonder of een openbaring zal zijn. Ik moet in dit verband denken aan een aardigheid van Claude Debussy, die in een zijner kritieken beweert dat de aantrekking die de virtuoos op zijn publiek uitoefent, vrijwel gelijk is aan die, welke de mensen naar de circusvoorstellingen trekt. ‘Men hoopt in stilte altijd dat er iets gevaarlijks zal gebeuren... De heer Ysaÿe zal viool spelen terwijl de heer Colonne op zijn schouders staat, of de heer Pugno zal aan het slot van zijn nummer de piano tussen zijn tanden pakken...’Ga naar voetnoot222 Maar - een virtuoze is mevrouw Stronck-Kappel (gelukkig) niet. Zij had zich dan ook niet de onartistieke gemakzucht der virtuozen moeten permitteren en, wanneer ze absoluut bij Schubert, Wolf en Brahms wilde blijven, uit de talrijke foliodelen dezer meesters een minder populaire, doch even schone of schonere keuze kunnen maken. Opmerkingen neer te schrijven naar aanleiding der gezongen liederen - het is bijna even ondoenlijk als overbodig. Eén ding ervan kende ik niet, de cantate van Mozart waarmee het programma opende. Het is een typisch voorbeeld van een goddelijke | |
[pagina 150]
| |
inspiratie die door een meer dan onaangename tekst geknot, gebroken en bedorven wordt. Zelfs de onvolprezen Mozart is er niet in geslaagd om van deze rederijkerij iets te maken. En was de tekst nu meer minder omhalerig, minder ‘wichtig makerig’ geweest, zodat men eromheen had kunnen componeren - wanneer iemand er dan nog iets van gemaakt had, het was Mozart geweest. Doch tegen deze berijmde geloofs- en zedenleer heeft zelfs zijn genius zich de vleugels stuk gevlogen... ‘Enthüllt Euch vom Gewand, das Menschheit in Sektiererei verkleidet!’ Jawel! En dan de slotregel: ‘Dann ist's erreicht, des Lebens wahres Glück’, finale à la ouderwetse opera! Ik moet op gezag van het programma wel aannemen dat deze cantate waarlijk van Mozart is. Maar wanneer men mij morgen kwam bewijzen dat ze inderdaad van Schikaneder of van Süssmayer (die het Requiem zo heerlijk ‘voltooid’ heeft) was - dan zou mij dat een vreugdige ontdekking zijn! Het onbenullige van dit werk viel zoveel te meer op, doordat men het onmiddellijk deed volgen door dat prachtige ariaatje Der Sylphe des Friedens, een waar juweeltje van melodiek en figuratie. Mevrouw Stronck-Kappel zong dit inderdaad heel mooi, misschien wel het fortuinlijkst van alles. Eén portamento - ‘du mir (gegeben)’ - lukte minder, doch de hele opvatting en alle overige details waren zeer fraai, sommige kleine bijzonderheden inderdaad voortreffelijk. Het concert van de heer en mevrouw Stronck-Kappel heeft ons dus de overtuiging gegeven: Dat mevrouw Stronck nog altijd in het benijdenswaardige bezit is van haar zeer blanke stem. (Enkele tijdelijke indisposities willen wij maar al te graag niet opgemerkt hebben.) Dat zij zowel als de heer Stronck in het benijdenswaardige bezit zijn ener bekoorlijke dosis ‘tüchtige’ muzikaliteit. (De heer Richard Stronck speelde overigens niet overal even mooi piano, Unbewegte laue Luft was gedecideerd wat grof en Der Knabe und das Immlein wat dor, knapperig-mechanisch. Dat dorre soort techniek deed dan hinderlijk aan dr. Otto Neitzel denken. Maar hun ensemble was gaaf en rustig. Beter dan men het gewoonlijk hoort.) Dat het, ten slotte, te hopen is dat de heer en mevrouw Stronck-Kappel in het vervolg willen afzien van de gemakkelijke en goedkope successen van een Der Hirt auf dem Felsen ten behoeve van andere meesterwerken die ten dele jaren, ten dele tientallen van jaren in het stof der bibliotheken blijven liggen. Men mag zich spiegelen aan de Utrechtse zanger Jan Dekker, die zich de ondankbare taak stelt Beethovens Ferne Geliebte in te studeren en daarmee een matig succès d'estime te veroveren. Of - mutatis mutandis - aan de onvolprezen Berthe Seroen, die de vier oorlogsjaren gebruikt heeft om de Franse, Belgische en Russische muziek van onze tijd hier in Holland bekend te maken - en die onder dit alles nog gelegenheid vond zich te interesseren voor tal van jonge Nederlandse componisten (Ruyneman bijvoorbeeld), die anders hun werken nog wel enige dozijnen van jaren in portefeuille hadden kunnen houden. Voorwaar een beschamend exempel voor tal van Hollandse kunstenaars en kunstenaressen! |
|