| |
Ingezonden stukken
Naar aanleiding van ‘De Nederlandse componisten van het seizoen. Utrecht’, door Willem Pijper 1 november 1918 (Caecilia en Het Muziekcollege)
[door Jan van Gilse]
Geachte redactie!
Vergun mij het volgende naar aanleiding van het artikel in uw blad van 16 oktober onder de bovenstaande titel te mogen opmerken. Het gehele stuk, dat de welwillende lezer nog wel eens wil nalezen, is één doorlopende beschuldiging aan mijn adres, als zou ik een mijner eerste plichten hebben verzaakt en opzettelijk zijn voorbijgelopen aan de belangrijke werken mijner componerende Nederlandse tijdgenoten. Allicht zal hetgeen ik hier laat volgen de schrijver Willem Pijper persoonlijker voorkomen dan hem lief zal zijn, doch ik acht het enigszins van belang de strekking van zijn stuk zo helder mogelijk te belichten.
| |
| |
Vooreerst dit: nog eer ik mij te Utrecht had gevestigd, kwam de jonge componist Pijper mijn belangstelling vragen voor enige zijner werken, waaronder zijn toen nog onvoltooide symfonie, een belangstelling die gretig en met warmte werd gegeven, zoals hij wel niet zal loochenen. Behalve dat ik onmiddellijk de Fêtes galantes ter uitvoering aannam, werd overeengekomen dat ik de allereerste uitvoering van Pijpers symfonie door het Utrechts orkest zou geven, een overeenkomst waarover componist als dirigent zich beiden zeer verheugd toonden. Toen de symfonie gereed was, werd een datum gekozen, die ik met opzet zo gunstig mogelijk plaatste (het was een abonnementsconcert met Zimmermann als solist, waarvoor dus sterke belangstelling zou zijn) en het gelukte mij, ondanks de zeer grote moeilijkheden die er ten opzichte van de studie van repertoirewerken uit zou voortvloeien, zes repetities voor deze symfonie te reserveren. De componist Pijper weet, wat allicht de lezer niet weten kan, wat dit zeggen wil voor ons orkest, dat onder de meest drukkende omstandigheden werken moet en waardoor het steeds buitenaf moet verhuurd worden. Zes repetities, terwijl ik voortdurend lijd aan een chronisch gebrek aan repetitietijd! Kort voor de eerste repetitie deelt Pijper mij zichtbaar verlegen mee dat hij zijn symfonie aan de heer Mengelberg heeft voorgespeeld en dat die er wel oren naar heeft haar in Amsterdam uit te voeren, doch dit alleen kan doen indien Amsterdam de primeur heeft. Onmiddellijk heb ik de componist Pijper toen van zijn verplichting jegens mijn orkest ontslagen; als componist wist ik zelf maar al te goed hoe moeilijk een eerste grote orkestwerk tot openbaarheid komt en wilde ik dus een pas beginnende niet in de weg staan. Hoewel het werk was aangekondigd, hoewel het mij persoonlijk buitengewoon speet dit werkelijk belangrijk werk niet te mogen introduceren, ben ik Pijper tegemoetgekomen. Ik wil me
dat niet als een verdienste aanrekenen, doch de lezer begrijpt mijn verbazing toen ik later moest horen dat Willem Pijper zich tegenover derden uitliet, als zou ik mij inzake zijn symfonie ‘unfair’ tegenover hem hebben gedragen!
Doch er is meer. Enige tijd later voerde ik Pijpers Fêtes galantes uit met mevrouw Lise Ohms. Hetzelfde werkje zou korte tijd daarna in een concert van het Amsterdamse Concertgebouworkest te Utrecht worden herhaald, verdween echter op het laatste ogenblik van het programma van het Amsterdamse orkest, onder omstandigheden die thans ten dele, doch nog niet volkomen, zijn opgehelderd. Enige dagen daarna bereikt mij het verbijsterende bericht dat Willem Pijper verspreidt, als zou ik persoonlijk al mijn invloed hebben aangewend om de uitvoering van de Fêtes galantes te verhinderen! Nu waren er omstandigheden die de oorzaak konden zijn dat Pijper zonder opheldering te goeder trouw aanvankelijk die mening kon koesteren. Terwijl echter deze laster met behagen op ruime schaal werd verspreid, was het mij niet mogelijk mij opheldering te verschaffen respectievelijk te geven. Integendeel, Pijper ontweek stelselmatig alles hetgeen deze zaak tot klaarheid zou kunnen brengen. Ik had echter reden deze zaak zeer ernstig te achten; niet alleen werd ik achter mijn rug met een meest oncollegiale, verachtelijke daad verdacht gemaakt, doch deze laster viel samen met de zeer ernstige crisis waarin ons orkest zich bevond, zodat de mogelijkheid niet was buitengesloten dat de aantasting van mijn eer schadelijk op de zeer wankele positie van het orkest zou terugwerken. Het is thans nog te vroeg zich over de geheime samenhang uit te laten.Ga naar voetnoot216 Ten slotte is het mij
| |
| |
gelukt, dankzij de zorg van Johan Wagenaar, die mij vriendschappelijk terzijde stond, een bijeenkomst met genoemde Willem Pijper te verkrijgen. Zijn jammerlijke houding, waarvoor ik Wagenaars getuigenis zou kunnen inroepen, ging zover dat zelfs maar één woord van verontschuldiging of spijt - nadat de onhoudbaarheid van zijn beschuldiging was gebleken - voor de ergernis die hij mij onder moeilijke omstandigheden opzettelijk had toegevoegd, uitbleef.
Ik ben wat uitvoerig geweest, doch om de juistheid van de nieuwe beschuldiging te schatten is het goed een blik op de mentaliteit van de beschuldiger te werpen. Thans de beschuldiging; die heeft een tweeledig doel, in de eerste plaats mijn streven verdacht te maken bij alle jonge componisten die hulp nodig hebben en uitgevoerd moeten worden. En dan om de schijn te wekken als zou ik de terecht populaire stadgenoot Johan Wagenaar niet voldoende belangstelling schenken. Nu, Wagenaar en zijn omgeving weet wel beter! Men hore wat Pijper schrijft: ‘Hij (Van Gilse) heeft zich tot dusverre niet eenmaal geïnteresseerd voor het werk van zijn grote stadgenoot Johan Wagenaar.’ Natuurlijk is dit onwaarheid. Onmiddellijk nadat Wagenaar zijn nieuwe Sinfonietta in een der Stadsconcerten had geïntroduceerd, heb ik hem uitgenodigd haar te herhalen op een van mijn abonnementsconcerten, hetgeen dan ook 20 februari geschied is. Ik had Wagenaar verzocht het programmadeel met een zijner ouvertures te willen aanvullen, doch deze antwoordde op zijn bekende gemoedelijke wijze: ‘Doe dat nu niet, die stukken hebben ze al zo vaak in Utrecht gehoord!’ Op verzoek van Wagenaar zelf werd de ouverture vervangen door de voordracht van Francks Variations symphoniques, waarmee hij een leerling als pianist wilde introduceren. Trouwens staat de Sinfonietta voor de maand november weer op het programma en buitendien, ondanks des componisten eigen boutade, ook een der ouvertures. Wat nu de ‘verwaarloosde’ andere componisten betreft. Waarlijk, ik deed wat ik kon en misschien meer dan dat! Enkele uitvoeringen vervielen, zoals Pijpers symfonie, (mislukt door de niet tijdige beschikbaarstelling van het materiaal, zegt hij. Inderdaad!) Diepenbrock had ik - eer ik naar Utrecht vertrok - reeds uitgenodigd. Het is buiten mijn wil dat eerst het aanstaande seizoen een groter werk van hem gaat; een kleiner voerde ik reeds uit. Ook Sem Dresden
zal kunnen bevestigen dat ik op de voorlaatste vergadering van het Genootschap van Nederlandse Componisten hem om een orkestwerk heb verzocht. En overigens? Pijper insinueert dat ik met een analoge gedachtegang van het welbekende ‘charité bien ordonnée’Ga naar voetnoot217 eigen werk het eerst bracht. Welnu, mijn Vierde symfonie was door mijn voorganger aangekocht voor de bibliotheek en reeds in een circulaire aan de abonnees onzer abonnementsconcerten te Rotterdam aangekondigd, eer iemand eraan denken kon dat ik hem zou opvolgen. Hoe ik overigens in een eerste jaar meer kon doen, waar véél te studeren was in abnormaal weinig beschikbare repetitietijd (onder andere Mahler en nieuwe Fransen, de laatsten in Utrecht onbekend) zou Willem Pijper mij eens moeten verklaren! Te rechtvaardigen tegenover hem behoef ik mij echter niet, hij is niet te goeder trouw en het is hem ook niet om objectieve vaststelling van de waarheid te doen. Doch ik zou de lezer willen verzoeken eens een vergelijking met anderen onder gelijke omstandigheden te willen maken. Ik geloof dat bijvoorbeeld collega Van Anrooy, evenals ik een eerste jaar in nieuwe omgeving, wel
| |
| |
geen uitgebreider lijstje van Hollanders zal kunnen tonen. En zijn repetitiemogelijkheden zijn groot in vergelijking met de mijne, al heeft hij weer andere zorgen!
Pijper weet dat alles, doch vermoedt dat bij de lezer, die dit niet weet, allicht van zijn insinuaties iets blijft hangen. De oorzaken van zijn gedrag? Daarover kan ik thans niet spreken; hierop zal later in verband met veel gewichtiger dingen wel eens het volle licht vallen. En wat onze componisten betreft, jonge en niet-jonge, ik zal ze uitvoeren zo vaak als er maar enige belangrijkheid het wettigt en zover moeilijkheden, die in de structuur van het Utrechts muziekleven wortelen, het mij toelaten. Zij kunnen op dezelfde hartelijke tegemoetkoming rekenen als waarmee ik het muzikaal belangrijk werk van Pijper ontving. Dat is niet meer dan mijn plicht en ik weet dat zij allen er mij niet zo voor zullen belonen als Willem Pijper!
|
-
voetnoot216
- Uit deze passage blijkt dat Van Gilse al in 1918 de strijd tussen het U.S.O. en Tivoli verbond met de botsing tussen hemzelf en Pijper. Zie ook Van Gilse (2003), 82 e.v.
-
voetnoot217
- ‘Charité bien ordonnée commence par soi-même’ betekent letterlijk: goed geregelde liefdadigheid begint bij zichzelf; dus: het hemd is nader dan de rok.
|