Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe Nederlandse componisten van het seizoen. UtrechtGa naar voetnoot207
| |
[pagina 141]
| |
hebben we zoveel Nederlands werk te horen, te beoordelen gekregen’..., de Utrechtse criticus moet zuchten: ‘en nog nooit heeft men ons in Utrecht slechter bedacht!’ Important, Hollands werk, de avond vullende opera's of oratoria werden in het geheel niet uitgevoerd. Uitgebreide koor- of orkestwerken slechts in beperkt aantal. Misschien waren wij door de voorafgegane jaren met de grotere werken wel wat verwend. In het seizoen '16-'17 vielen de uitvoeringen van Johan Wagenaars Cid en van zijn Fortuinlijke kist in opera- en in concertvorm.Ga naar voetnoot208 Nóg een paar jaren vroeger was daar een Toonkunst-avond met een groot koorwerk van Diepenbrock en Zweers' Ode aan de schoonheid. Koopmans Opera kwam in het begin van dit seizoen wel met Brandts Buys' Die Schneider von Schönau, doch een ‘Hollands’ werk vind ik dit zeer stellig niet.Ga naar voetnoot209 Dr. Nahewo's Kleermakers van Marken is, dunkt mij, een (slechte!) Nederlandse vertaling van een wel aardig, door en door Duits librettootje en de opera die Jan Brandts Buys met dit libretto gemaakt heeft, bezit eigenlijk in het geheel geen specifiek Hollandse kenmerken. De lyriek is volstrekt Wagneriaans, de humor is laag bij de grondser dan in Die Meistersinger, waarop ze overigens zeer nadrukkelijk geïnspireerd is en Brandts Buys toont zich eigenlijk het meest ‘Hollander’ in de keuze van de tekst, meer dan in zijn uitwerking ervan. Overigens vind ik Die Schneider waarlijk een plezierig werkje en ik heb mij bij de Nederlandsche Opera nooit beter geamuseerd dan juist toen. Maar deze poging om het geheel te ‘verdietsen’ is, ik ben het hierin geheel met Couturier eens,Ga naar voetnoot210 niet slechts een mislukte poging, doch een onvergeeflijke fout en een betreurenswaardig niet begrijpen van 's componisten wezenlijke intenties. Het meer speciaal Nederlandse orkestwerk: twee audities van Johan Wagenaars nieuwe Sinfonietta onder 's componisten leiding; twee van Henri van Goudoevers Zangen met orkestbegeleiding,Ga naar voetnoot211 twee van Van Gilses Gitanjali, drie van Van Gilses Vierde symfonie. Verder uitvoeringen van het Vioolconcert van Witte, van Diepenbrocks geïnstrumenteerde Berceuse met de prachtige solovioloncel en ten slotte van mijn Fêtes galantes voor mezzosopraan met orkest.Ga naar voetnoot212 Alles in alles: zes Nederlandse componisten met zeven werken, men ziet: de oogst is schraal! Overal elders groeit de belangstelling voor het nationale werk, overal elders beginnen de Nederlandse componisten eindelijk de belangstelling te ondervinden waarop zij recht hebben! Doch achteruitgang in Utrecht, dat vroeger, onder Hutschenruyters regime wel het elysium der jongere (liever: onbekende) Hollandse Meesters en Gezellen | |
[pagina 142]
| |
werd genoemd! Jan van Gilse heeft deze erfenis van zijn voorganger tenminste niet aanvaard! Doch ook voor de bekende Hollandse meesters heeft de nieuwe dirigent niet veel belangstelling aan den dag gelegd. Hij heeft zich tot dusverre niet eenmaal geïnteresseerd voor het werk van zijn grote stadgenoot, Johan Wagenaar... Was het lokaal chauvinisme dat diens Cyrano, Saul en David et cetera repertoirenummers van het U.S.O. waren?? Mijns inziens stellig en zeker niet! Noch voor het werk van Dopper, noch ook voor dat van Van Anrooy, van Schäfer of van welke ‘bekende’ Hollander dan ook, heeft de heer Van Gilse zich moeite gegeven! En van de ‘jongeren’, Voormolen, Zagwijn, Dresden, Bernard Wagenaar - er zou inderdaad een verbijsterende stroom namen van voor uitvoering in aanmerking komenden zijn te noemen - dirigeerde de heer Van Gilse slechts werkjes van Henri van Goudoever en van ondergetekende. Te bespreken valt er van dit repertoire niet veel. Het belangrijkste behandelde Herman Rutters (Amsterdam) reeds. Het onbekendste, het Vioolconcert van Witte, behandel ik zo zachtzinnig mogelijk door het maar radicaal vergeten te zijn, zodat daar slechts de woordeloze zangen van Van Goudoever overschieten. Het behoort tot het meest vooruitstrevende werk dat men deze winter gehoord heeft. Niet zozeer door het principe: de zangstem slechts op vocalen en consonanten zonder intellectueel begrijpbare of samenhangende betekenis te laten zingen. Anderen hebben dit principe, waarmee ik het overigens persoonlijk niet helemaal eens ben, reeds zuiverder en logischer toegepast (Dalcroze in La Veillée. Ruyneman schrijft ergens in een koorwerkje dergelijke effecten, maar gaat daarbij van een gans andere overtuiging uit en bereikt ook totaal andere resultaten). Zijn - Van Goudoevers - principe lijkt mij verwant aan een inval van Berlioz: diens gebruik van Swedenborgs helletaal in La damnation de Faust, en óók, hoe vreemd het ook moge schijnen, is Wagenaars ‘onbewoonde taal’ in De schipbreukGa naar voetnoot213 ongeveer vanuit dezelfde overtuiging ontstaan en aangebracht. Maar het interessante in Van Goudoevers werk is de harmoniek, de kwartakkoorden, et cetera. En het is bewonderenswaardig dat een zo jong talent reeds het vermogen en de moed bezit, zijn gevoelens en gevoelentjes in zo rijke en fijn gedifferentieerde taal te fixeren. Deze zangen zijn stellig een belofte. En hiermee kan ik mijn overzicht sluiten. Koorwerkjes van Roeske, van Verhey of van Vranken vragen in dit milieu geen nadere bespreking. Kamermuziek, belangrijke liederen... mijn lijstje geeft niets dat in dit blad niet reeds voor kort werd besproken. Laat ons hopen dat het Utrechtse muziekleven in het aanstaande seizoen niet aldus doorvegeteert; de Utrechtse concertbezoeker is anders gewend, de Nederlandse componist is men anders verschuldigd!
Zojuist ontvangen wij de aankondiging van de nieuwe werken die dit seizoen in Tivoli gespeeld zullen worden. Dat lijstje geeft vijf Hollandse namen: Diepenbrock, Goudoever, Krah, Kerrebijn en Dopper. Ik wil hopen dat het daar niet bij blijft; Dopper trouwens werd verleden jaar ook al aangekondigd met zijn Zesde symfonie. Helaas alleen maar aangekondigd. Maar ik denk haast dat de uitvoering van dit werk, | |
[pagina 143]
| |
evenals van de symfonie van ondergetekende indertijd, mislukt is door niet tijdige beschikbaarstelling van het materiaal. Doppers Paièn,Ga naar voetnoot214 die ditmaal op het repertoire staan, verdienen hier overigens stellig gehoord te worden, hoe eer hoe beter! |
|