Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdSint-Josephs-oratorium
| |
[pagina 137]
| |
Allerlei beschouwingen zou men kunnen houden naar aanleiding dezer beide betekenissen, beschouwingen die thans bovendien nog de verdienste der actualiteit zouden bezitten, doch... deze beschouwingen zouden het karakter der muziekkritiek tamelijk wel verliezen! De lezer verwachte dus ditmaal geen psychische ontleding van dit werk! De andere vraag: wat is dit oratorium eigenlijk? Men zou geneigd zijn te zeggen: een kunstwerk. Doch ik zou deze bewering niet graag voor mijn rekening durven nemen. Van een Kunstwerk vraagt men toch in de eerste en laatste plaats dat het ons ‘iets doet’. Emotioneert, of boeit, of schoonheidsontroering geeft, of obsedeert - maar in allen gevalle iets! Doch het Sint-Josephs-oratorium doet u noch het een, noch het ander. Wanneer men de enorme lengten van het stuk niet opvult met gedachte (literaire) religieuze emotie, wanneer men de zich met het arbeidersvraagstuk bezighoudende gedeelten niet vermag te polychromeren met een vurig partijenthousiasme - wel, dan blijft er van het Sint-Josephs-oratorium niet veel over! Nu weet ik wel dat er vrij vele - en bekende - muzieken bestaan die zonder de gedachte achtergronden niets zijn, verpulveren. Doch ik ken geen stuk dat dit in zó sterke mate heeft. Dit is natuurlijk zeer verklaarbaar: de muzikale compositie is hier zo uitsluitend ter wille van de idee, dat ze op zichzelf volstrekt onbestaanbaar is. Hiermee is het stuk als Kunstwerk veroordeeld. Monseigneur Van Schaik heeft nergens van een eigen compositorisch inzicht blijk gegeven. De behandeling van het orkest is, voorzichtig uitgedrukt, enigszins anachronistisch, was dit trouwens voor vijfentwintig jaren ook al. De behandeling der zangstemmen toont meer inzicht, is met name voor de tenorsolist bij herhaling werkelijk praktisch. Doch ik vraag mij af of ik er wel aan doe, dit werk ‘gewoon’ te ontleden. De bedoelingen die de componist ermee gehad heeft, liggen klaarblijkelijk zo ver buiten het terrein der ‘gewone’ muziekkritiek, dat ik mij het liefst niet meer tot oordelen bevoegd wil houden! Een stampvolle zaal die afwisselend de grijze componist, de levende beelden van de heer Mengelberg,Ga naar voetnoot203 de solisten en het koor toejuichte, heeft mijn kritische opmerkingen reeds bij voorbaat ontzenuwd. Het is mij gisteravond duidelijker geworden dan ooit tevoren dat het begrip schoonheid voor de menigte slechts een fictie is. En ik bewonder steeds meer het kortzichtige enthousiasme der idealisten die menen dat de ontwikkeling der volkssmaak - of liever het gevoel voor kunst - slechts een kwestie van tijd is. Om mijn journalistieke taak te voltooien moet ik nog vermelden dat de tenor- en baritonsoli gezongen werden door de heren Van Wensen en Nelissen, die vaak van een juist inzicht blijk gaven, en dat het geheel geleid werd door monseigneur Van Schaik zelf, in plaats van door de heer Winnubst, die het werk instudeerde, en die dus het belangrijkste en ondankbaarste deel van de arbeid voor zijn rekening had genomen. |
|