Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdHazebroek-Renden
| |
[pagina 129]
| |
voordracht van een mooi gedicht wekt gevoelens en gewaarwordingen op, moeilijk in woorden weer te geven, maar niettemin onafscheidelijk verbonden aan de indruk van het gedicht. Die gevoelens, die stemmingen weer te geven is de taak van de begeleidende muziek.’ Ik vraag mij af of dit werkelijk de taak van de muziek is. Mijns inziens niet. Het is de declamator die de stemmingen schept, de declamator die het kunstwerk draagt. En de muziek is in veel (de meeste!) gevallen geen ‘stemmingwekkend’, doch een hinderlijk aanvulsel van het gesproken woord. Laat ons Enoch Arden vanuit dit standpunt eens nader beschouwen: het verhaal van Enochs schipbreuk wordt simpel, zonder muziek gezegd - verderop, bij het grote tragische conflict, Enochs ontdekking dat Anny met Philip getrouwd is, schrijft Strauss de hevigste dramatische accenten waartoe hij in staat was. Is nu dit laatste fragment daarom expressiever, emotionerender? Integendeel! De declamator moet zich forceren om boven het harmonieuze lawijt verstaanbaar te blijven - is de solist, gelijk Hazebroek, bovendien niet al te ritmisch, dan ontstaan er de vreemdste catastrofetjes. Het zal wel allemaal hiervandaan komen dat de meesters die zich met het declamatoriumprobleem hebben beziggehouden, te veel musici waren (zijn). Eén lange, liggende basnoot onder enkele gezegde strofen kan op den duur een obsederende kracht krijgen - één (muzikaal volstrekt onlogische) dissonant onder een bepaald woord kan dit woord een grandioze expressie verlenen - sommige korte, droge ritmen (trommen of lage strijkers) kunnen een climax in het gedicht accentueren en duizendmaal intenser maken. Doch dit alles is geen muziek in de algemeen gangbare zin van het woord. En dit moet het, geloof ik, ook niet zijn. Een melodische, harmonische of ritmische frase die zich logisch muzikaal ontwikkelt, vraagt een deel van de aandacht voor zichzelf - verstrooit de attentie van de naar het gedicht luisterende hoorder, verstoort dus het subtiele evenwicht. De muziek moet steeds (niet in de regel, doch steeds) achtergrond van het gesproken woord zijn - en als achtergrond kan ze niet bescheiden genoeg blijven. (Men verwarre bescheiden nu niet met kleurloos!) Een schilderij waarin de achtergrond te opdringerig is, noemt men onevenwichtig, het rammelt. Alle mij bekende declamatoria rammelen: het is óf mooie muziek met een uiterst hinderlijke spreekstem óf een ‘mooi gedicht’ met afleidende, te drukke muziek. Aldus is mijn houding tegenover de melodrama's als Enoch Arden. Van de uitvoering hiervan kan ik zeggen dat de heer Hazebroek mij het meest geboeid heeft in de zonder muziek gezegde fragmenten. Barend Renden speelde de zware pianopartij zeer correct en muzikaal. Alles in alles: een zeer goede prestatie. Anders was het geval met de beide fragmenten uit Debussy's Pelléas et Mélisande. Men kan de zaak van twee kanten bekijken. Het is zonder twijfel een prijzenswaardig streven om Debussy's meesterwerk, zij het dan ook voor een gedeelte en in arrangement, hier bekend te maken. (De Franse Opera, die bezig schijnt te zijn met het werk in Den Haag uit te voeren, zal er allicht niet mee hier komen.Ga naar voetnoot192 Dat hebben wij | |
[pagina 130]
| |
Utrechtenaren dan aan onszelf te danken! De zeer goede uitvoeringen van Roosens gezelschap moesten hier steeds worden afgezegd om het tekort aan belangstelling, terwijl tezelfdertijd de zoveelsterangs prestaties van de Nederlandsche Opera volle zalen trokken! Dit lijkt mij zeer stellig een misplaatst patriottisme!). Het andere oogpunt waaruit men deze reproductie kan beschouwen, is dit: het getuigt van een enigszins bedenkelijk gebrek aan artistiek inzicht om te proberen deze fragmenten in zó verhaspelde vorm en met zó onvoldoende middelen ‘bekend’ te maken. Van de bedoelingen van de meester bleef er welhaast niet één over en ik geloof dat men eer Mahlers Lied von der Erde op een éénspels zendelingsorgeltje zou kunnen ‘weergeven’, dan dat dit experiment ooit zou kunnen gelukken. In de opera is alles harmonieus en schoon, zó was alles hard, gevoelloos en dissonant, en eigenlijk werd alles vermoord. De orkestpartij, die op de vleugel elke reflex van emotie miste, de zangstem, die vervangen was door een dorre, hinderlijke, gesproken lijn, het verrukkelijke Frans van Maeterlinck, waarvan men niets, maar dan ook niets verstond en, het laatste het ergste: de geest van het werk die hopeloos zoek was! Ik had niet gedacht dat het zó erg zou zijn - ik had meer ‘Franse geest’ in Hazebroek en Renden verwacht. Het blijft op alle manieren een experiment, doch dit experiment had geen onophoudelijke marteling behoeven te zijn. Wanneer Renden Les cheveux en vooral het Duo à la fontaine niet zo hard, dor en gevoelloos gespeeld had, wanneer Hazebroeks timbre tenminste een spoor van emotie had gesuggereerd, wanneer men tenminste getoond had iets voor Debussy's meesterwerk te voelen, ik had beide partners kunnen prijzen voor de goede intentiën. Doch... niets van dit alles. Zó doet men beter zich bij het Hexenlied, Jung Olaf of Enoch Arden te houden.Ga naar voetnoot193 Ik had na de Pelléas-deceptie geen moed meer om nog naar Liszt-Bürgers Lenore te blijven luisteren. |
|