Kerkconcert
26 maart 1918 (UD)
Remonstrantse kerk
Willem Petri (orgel)
Bach: Preludium en fuga in C, BWV 547
Franck: Choral in b
Gulbins: Für die Passionszeit
m.m.v. E. Kluit (zang) en A. Kroon (viool)
Werken van Bach, Wolf en Schubert
De orgelconcerten van de heer Petri zou men welhaast de toevlucht der jonge Utrechtse solisten kunnen noemen. Het optreden van mejuffrouw Kluit was geen debuut. Zij zong deze winter meen ik reeds op een volksconcert van de heer Van Gilse, doch mejuffrouw Kroon heb ik nog op geen concertprogramma ontmoet. Het spel van laatstgenoemde jongedame (de violiste) leed, geloof ik, wel wat onder de beruchte podiumkoorts - misschien zou ook het overmatige vibrato van mejuffrouw Kluit hieraan toegeschreven kunnen worden?
Men zou op de liederen van mejuffrouw Kluit eigenlijk wel het een en ander aan moeten merken. Wolfs Mühvoll komm' ich und beladenGa naar voetnoot157 was gedecideerd te weinig expressief en Schuberts Vom Mitleiden Mariä was niet mild-vermurwend, eer wat te huilerig. Doch - deze zangeres heeft stemkwaliteiten, dit is wel zeker. Over haar muzikaliteit valt nog weinig met zekerheid te zeggen - de draad der gezongen liederen (bij importanter werk zou men van ‘de grote lijn’ spreken) liet mejuffrouw Kluit nog wel eens glippen. De Bach-aria was veel beter: rustiger en veel minder flakkerend. Dit was van de ‘solistische’ prestaties zeker de beste.
Mejuffrouw Kroon, de violiste, heeft ons met haar spel minder stellige beloften geschonken dan de zangeres. Het Adagio uit Bachs concert gaat zeker nog boven haar macht - technisch beheerst zij het stuk vrijwel, afgezien van enkele ritmisch rare dingen. De kleine stukjes in het eerste deel van het programma lukten ook slechts ten dele. Haar toon is nog te droog, de intonaties waren lang niet altijd onfeilbaar (dit kunnen natuurlijk atmosferische invloeden zijn) - het spel lijkt mij nog niet ‘concertrijp’.
De heer Petri speelde het Preludium en fuga in C van Bach, het sereen-mediterende Choral in b van César Franck en een mij onbekend werk van Max Gulbins: Für die Passionszeit. Naar dit stuk te oordelen is Max Gulbins een modern Duitser: de harmoniek heeft Reger-allures, de melodiek, of juister: de koraalmelodie-omrankende melismen, zijn vrij onpersoonlijk. De enige eigen vondst is het klokkenluidende pedaal onder de tweede koraalmelodie O Haupt voll Blut und Wunden. Het soort harmoniek met al haar ‘Querstände’ gaat overigens buitengewoon spoedig vervelen.