Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdVan Bach tot en met MahlerGa naar voetnoot151
| |
[pagina 104]
| |
dit laatste had zij haar beste momenten (‘Johannes das Lämmlein auslasset’) en eigenlijk maar één minder gelukkige noot (‘Sankt Ursula selbst dazu lacht’). Zij zong daar namelijk een voorslag dis-b, in plaats van het voorgeschreven portamento. Was dit een klein ongelukje, dan vergeven wij het haar gaarne, bedoelt zij het evenwel zo, dan zou ik haar in overweging willen geven ‘er nog eens over te denken’. De hele stemming van het stukje had freule De Jonge wonderwel te pakken ‘durchaus ohne Parodie’ zoals de meester voorschrijft. Niet overal was de expressie ‘kindlich heiter’, het ijverige vertellen van alle gastronomische heerlijkheden van 's hemelse Luilekkerland had misschien wat kinderlijker, wat enthousiaster kunnen zijn. Van de liederen was Wer hat dies Liedlein erdacht waarschijnlijk het gelukkigste - niet alle rubato's leken mij even overtuigd,Ga naar voetnoot153 doch wel de algemene grondstemming van het liedje. De heer Van Gilse en het U.S.O. accompagneerden heel goed, uitgezonderd de triangel die of te sterk was of te laat kwam (in de Vierde symfonie, tweede deel, voor cijfer 4 bleef dit instrument ook weg!) en zodoende veel goeds bedierf. De trompet in Wo die schönen Trompeten blasen was voor het Gebouw-zaaltje ook wat te massief. Tot en met - eigenlijk: tot voorbij Mahler. Want, gelijk de heer Van Gilse in de ‘Korte Inleiding’ schrijft: de jong-Franse school gaat ‘verder’, zij heeft ons ‘de nieuwe levensvisie en de nieuwe kunstvisie gebracht’. En zeer terecht spreekt hij verderop van het nieuwe geluid ‘in de sprookjespoëzie van Ravel en in de onvergelijkelijk schone, van eigen zichtige geniale geest getuigende twee nachtstukken van Debussy’.Ga naar voetnoot154 Hoe men nu het nieuwe geluid vertolkt... ja, ik heb pas zeer onlangs als mijn mening te kennen gegeven dat deze subtielste muzieken te veel uit elkaar klinken en dat de verfijnde samenkoppeling der afzonderlijk ook nog niet volkomen gave ensembles mij vooralsnog niet bereikt lijkt.Ga naar voetnoot155 Vreemd doet mij dit toch aan! Want waarom heb ik aan uitvoeringen van ditzelfde suitetje Ma mère l'oye door het (in andere opzichten aan het U.S.O. inferieure!) Arnhemse orkestje onder Peter van Anrooy veel meer gehad dan tot dusverre aan Van Gilses uitvoeringen? Dit is inderdaad zo! En waarom geeft Le jardin féerique mij hier altijd onaangename Wagner-sensaties? - Meistersinger nog wel! De heer Van Gilse noemt een der motto's der nieuwe Fransen: ‘weg van het Wagnerisme!’ Maar Van Gilses Jardin féerique is... Wagneriaans, veel te zwaar, somber, niet vibrerend van kleur, wel zwoel-erotisch, doch voluptueus zonder pikanterie, sensueel zonder élégance. Ging het over een schilderij, ik zou van doodgeverfd spreken. De heer Van Gilse maakt van de hypermoderne Franse muziek inderdaad wat hij ervan maken kan, doch dit is voor mijn gevoel géén zuivere, spirituele reproductie, doch een te zware, massale, Duitse weergave. Ik wil echter wel degelijk in aanmerking nemen dat ons orkest gisteravond óók | |
[pagina 105]
| |
een paar kleine ongelukjes op het geweten had: in Laideronnette... vielen een paar hoornsecunden stuk, de xylofoon aarzelde op een kritiek moment, in Le jardin féerique was de g-ketel van de op c-g ‘klok’-luidende pauken ongeveer een toon te hoog, in La belle et la bête namen een paar blazers de dynamische tekens niet in acht, zodat het contrapunt, het motief van de Beer in de bas (fagot) tegen het walsmotiefje van het prinsesje, ‘wattig’, brijachtig werd. Deze suite is overigens een prachtig stukje. Sommigen vinden (terecht!) de Pavane wat kort. Ravel zelf heeft dit blijkbaar ook gevonden, want in het ballet, dat hij met deze vijf stukjes, een paar inleidingen en overgangen heeft gemaakt, staat een reprise. Zou de heer Van Gilse er niet voor voelen om het voorbeeld van de Meester ook bij de concertuitvoeringen te volgen? Blijft nog te bespreken: de reproductie van Mahlers Vierde. Ik heb deze bespreking met opzet de hele winter vermeden, omdat ik hoopte dat de heer Van Gilse met zijn eigen opvatting van het meesterwerk (van het eerste deel vooral) niet tevreden zou blijken en ons dus (o, niet mij alleen!!) een volgende keer zou verrassen met een minder willekeurige reproductie. Doch ik heb mij - wij hebben ons vergist: de heer Van Gilse speelt het werk nog juist zo als in het begin van het seizoen, bedoelt het blijkbaar werkelijk zo en niet anders. Dit zal allicht de laatste uitvoering van de winter geweest zijn en ik heb dus niet het recht mij er met enige, de bewuste punten niet aanroerende algemeenheden van af te maken. Ik moet dan bekennen dat ik des heren Van Gilses opvatting (van het eerste deel speciaal) in geen enkel opzicht kan delen. Waarom wordt de prachtige, maar uiterst bonte en grillige doorwerking in een zenuwachtig-gejaagd tempo afgespeeld? Afgespeeld, ja, want de heer Van Gilse, die elders op de meest onverwachte plaatsen rubato's maakt, speelt de hele doorvoering in één vaart door! Het resultaat is dat het stuk harmonisch, ritmisch en instrumentaal volstrekt onverstaanbaar wordt. ‘Fliessend aber ohne Hast’ zet Mahler erboven - doch ‘fliessend’ staat ook bij het begin der (uitgeschreven) terugkeer der eerste hoofdgroep bij cijfer 6. (Ik kan er niets aan doen, ik moet wel even technisch worden!) Dit stukje speelt de heer Van Gilse plusminus de helft langzamer, mijns inziens een juist tempo. Vanwaar dan het doorvoerings-allegro? Er is veel meer: bijna alle tempi van het eerste deel worden voor mijn gevoel door des heren Van Gilses reproductie verwrongen en geforceerd, accelerando's en ritenuto's die niet voorgeschreven staan, worden aangebracht. (N.B. Mahler is beroemd of misschien wel berucht om het grote aantal tempo- en dynamische voorschriften in zijn partituren!) De eerste naar boven lopende toonladder in gepunteerde noten - achtste maat van de symfonie, bassen, cello's en alten - speelt men accelerando. Waarom? De overleidingsgroep van het eerste naar het tweede thema met die brutale drie klarinetten, ‘frisch’ zet Mahler erbij, wordt ineens de helft sneller dan het voorgaande. Waarom? ‘Frisch’ is toch niet hetzelfde als ‘Più mosso subito’? Het ritenuto en morendo vlak vóór de inleiding tot de doorvoering (cijfer 8) gaat daarentegen zo goed als onopgemerkt voorbij. Waarom? Dit is juist een typisch Mahlers voorbeeld van de plotseling intredende stilte! Na de ‘humoristische’ blazerspassages in de terugkeer van de eerste hoofdgroep staat bij de toonladder in gepunteerde noten en zestienden (cijfer 22) ‘Eilend’ - de heer Van Gilse maakt hier een uiterst flauw accelerando. Waarom? Echter maakt men een zeer | |
[pagina 106]
| |
definitief accelerando, dat overigens nergens voorgeschreven staat, van enige maten verder tot voorbij cijfer 23. Alweer: waarom? Dit is juist weer een zeer contrapuntische bladzijde, die door het gespeelde tempo... onverstaanbaar wordt! Men zou mij op dit alles kunnen antwoorden dat het des heren Van Gilses persoonlijke opvatting is en ik neem dit gaarne aan. Doch ik kan deze opvatting onmogelijk delen en ik voel mij verplicht om de bezwaren die ik ertegen heb, ronduit neer te schrijven, eer men uit een te zachtzinnig verzwijgen van wat de heer Van Gilse mijns inziens niet mooi doet, verkeerde gevolgtrekkingen maken zou. |
|