Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe troubadourGa naar voetnoot114
| |
[pagina 77]
| |
vooral: één schitterende ‘hoge-c-ridder’ is voor een Italiaanse opera van meer belang dan een volmaakt orkest! Het orkest zelf zorgt voor de hoognodige harmonische en ritmische steun; een enkele maal verdubbelt of imiteert een orkeststem de gezongen lijn. Verder fixeert Verdi alle toppen zijner emoties in walsritmen (men kent toch de uitdrukking: ‘In een Italiaanse opera sterft men in walstempo’?). Maar waarom eigenlijk niet? Verdi's personen, zijn Leonora, zijn Azucena, zijn graaf Luna zijn geen mensen - het zijn figuren zonder reliëf. Geen heeft er gewoon-menselijke eigenschappen en juist daardoor zijn zij in een opera aannemelijk en volkomen logisch. In zó een opera, waarin met de waarschijnlijkheid geen rekening gehouden wordt, hindert niets schijnbaar onlogisch? Niemand lacht erom dat er gezongen wordt: ‘...wat hoor ik? Een zanger?...’ en dat daarna pas de harp (wat was die gisteravond abominabel vals!) het ritornel van Manrico's lied inzet, zodat er tussen graaf Luna's en onze opmerking ‘dat er gezongen wordt’ volle twintig tellen verlopen. Het hindert alles in het geheel niet. Men luistert naar Verdi's melodiek, men denkt er niet over na en laat zich meewiegen. Voilà. Van de uitvoerenden van gisteravond zou ik vooral Jules Moes willen herdenken. Er is in dit blad, geloof ik, reeds meermalen waarderend over deze zanger geschreven. Ook gisteravond was zijn Manrico-reproductie alleszins lofwaardig. Alleen leek het mij toe dat zijn geluid zich later op de avond wat verruwde - iets wat overigens niet te verwonderen zou zijn. Johanna Zegers de Beyl (Azucena) zong ook ditmaal tamelijk onverstaanbaar. Ook haar actie is niet de sterkste kant van deze zangeres. Goed is ze waar ze zich, zonder op het uiterlijke te moeten letten, rustig kan uitzingen; zij heeft dan enkele waarlijk fraaie tonen, als zij tenminste zich niet forceert. Gelukkig gebeurde dit laatste gisteravond slechts twee of drie keer. Faniëlla Lohoff en Anton Dirks zongen hun partijen, twee belangrijke hoofdrollen, verdienstelijk. Goed was ditmaal het ballet. Deze choreografie was tenminste gecomponeerd; er was doelbewust gewerkt met standen en bewegingen en enkele van die standen en bewegingen waren bepaald decoratief. Niet alle: het ogenblik waarop de twee tegenspelende groepen door elkander heenliepen, was alleen maar traditioneel. Beter was het begin van het ballet: de inzet der bewegingen was even ongedwongen als die der muziek. Overigens was het kamp van Luna geen ideaalachtergrond voor een bewegingsspel: daarvoor waren de standen der koristen te houterig en de kleuren te alledaags. Maar als geheel vond ik hierin wat ik bij het Carmen-ballet totaal miste: overdachte compositie. Het in de handen klappen moest men liever achterwege laten: het gaat nooit zó snel dat het een niet meer metrisch geruis geeft en dus de muziek niet bederft: aan de andere kant zijn de balleteuses blijkbaar niet zó ritmisch (slaan tenminste niet zo) dat de maat van het muziekstuk geaccentueerd wordt. De koren waren natuurlijk weer slecht, een enkele maal was het afgrijselijk vals, en het geluid dat sommige koren achter de coulissen maakten, was volkomen ondefinieerbaar. Albert van Raalte dirigeerde. Ritmisch sloot alles goed in elkaar. |
|