Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
‘Van Bach tot Mahler’
| |
[pagina 71]
| |
uitvoering blijft zodoende niet veel over.) De reproductie van het werk was misschien de gelukkigste van de hele avond: alle tempi leken mij zeer zuiver en voortreffelijk naar de geest. Ik zal ditmaal niet veel meer zeggen van Tsjaikovski's Vijfde symfonie en van Smetana's ouverture. Beide vond ik goed uitgevoerd. (Smetana het minste, het geheel was wat rauw van klank en de heer Van Gilse speelt het ding in een onbeschrijflijk snel tempo.) De grote fortissimo's in Tsjaikovski én in Tod und Verklärung deden in het Gebouw-zaaltje werkelijk fysiek pijn - deze moderne orkestklank slaat daar finaal dood. Ik wil nog even iets zeggen over het fraaie pianospel van mejuffrouw Maria Gielen en over het Concert in c-klein van Saint-Saëns. Dit Concert, het Vierde, kende ik niet van horen spelen. Wanneer men mij verteld had dat het een onbekend werk van César Franck was - ik had het aanvankelijk óók geloofd! Want én de wijze van dialogiserend schrijven, én de motieven in het eerste deel zijn volkomen Franck-achtig. Alleen is het veel minder gecomponeerd dan het simpelste werk van de grote Luikenaar. Saint-Saëns bereikt met de eenvoudige houtblazers- en pianoakkoorden volmaakt dezelfde celeste stemmingen die ons bij Franck zo treffen. Dit hele rustige eerste deel is voor mijn gevoel werkelijk een heel mooi en treffend stuk muziek. De rest is veel minder. Saint-Saëns werkt daar weer ouderwets zelfkritiekloos met themaatjes waarvan er één juist draagkracht genoeg heeft voor een kinderliedje, en waar hij dit motief op Brahms-achtige wijze polyritmisch en syncopisch interessant gaat maken, gebeurt dit op zulk een treurige en slordige wijze dat men er medelijden mee zou kunnen krijgen. Alles in alles is het jammer dat een muziekstuk dat zó mooi en persoonlijk begint, verloopt in een muziekmakerij. Als pianoconcert is het met dat al hoogst interessant, omdat Saint-Saëns hiermee, misschien (of zelfs waarschijnlijk!) tegen anders willen in, een concert heeft geschreven voor orkest met piano. Hiermee anticipeert hij de tegenwoordige en toekomstige orkestratiemanier waarin de piano een integrerend bestanddeel van het orkest wordt, een orkestinstrument dus, zo goed als de te hunner tijd eveneens solistisch optredende viool of violoncel. Waar, zoals in het eerste deel, orkest en piano dialogiseren, schrijft Saint-Saëns al geen briljante concertsolo meer, doch een niets meer dan noodzakelijke stem. Wanneer hij nu, zoals in de Finale, ‘solistisch’ schrijft, wordt dit absoluut artistiek een verzwakking. Men voelt dan tevens met absolute zekerheid dat al die passages, al die moeilijkheden volmaakt overbodig zijn - overbodig tenminste voor de muzikale gang van zaken, niet voor de naar een briljante passage hunkerende solist! Doch... hiermee heeft géén meester ooit rekening gehouden! Wat nu de reproductie door mejuffrouw Maria Gielen betreft: ik kan slechts constateren dat de kennismaking met dit pianotalent mij buitengewoon veel genoegen gedaan heeft. Over haar muzikaliteit, over haar ritmische en melodische kwaliteiten spreek ik niet - dat is bij Maria Gielen volkomen in orde. Maar zij had zich, en hiervoor moet ik haar het meest prijzen, met heel haar persoonlijkheid in Saint- | |
[pagina 72]
| |
Saëns' werk verdiept en haar weergave werd zodoende een voortreffelijk naar buiten brengen van waarlijk doorleefde gevoelens. (Of en in hoeverre haar verstand daarin meegewerkt heeft, doet in dit verband niets ter zake.) Wanneer mejuffrouw Gielen mettertijd optreedt met een concert van Beethoven (s.v.p. de eerste tien jaren niet met het Vierde of het Vijfde) of van Mozart, dan zal ze, ik ben daar zeker van, ook van deze meesterwerken een singuliere reproductie weten te geven. Ik zou haar Francks Variations symphoniques wel eens willen horen spelen - zou de heer Van Gilse haar in het volgende seizoen misschien niet eens op een abonnementsconcert willen laten optreden? Zij heeft zich gisteravond aan ons voorgesteld als een pianiste die stellig nog van zich zal doen spreken. Het achtste (laatste) concert is vastgesteld op 24 maart. Wel erg veel later: het historisch verband raakt op deze manier zoek. En ook jammer dat de getrouwe bezoekers van deze cyclus de ‘korte inleiding’ over de gisteravond gespeelde werken pas over twee maanden, wanneer men zich van dit concert wel niet veel meer zal weten te herinneren, onder de ogen krijgen. Ik kan natuurlijk niet nagaan waarom het laatste concert niet op het einde dezer maand bijvoorbeeld gegeven kon worden - daar zullen wel afdoende redenen voor bestaan - en ook niet waarom de heer Van Gilse ditmaal zijn ‘korte inleiding’ achterwege meende te moeten laten. Maar ik vrees dat de pedagogische betekenis van de cyclus op deze manier een beetje in het gedrang komt. |
|