Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdNederlandsche Opera - HugenotenGa naar voetnoot94
| |
[pagina 62]
| |
ik zei het reeds, aan voor de Nederlandsche Opera zeer hoge eisen. De dirigent, Willem Harmans, wiens naam tenminste ditmaal op het programma stond, bevalt mij iedere keer beter. Hij gaf zonder merkbare inspanning aan alles een scherp reliëf - ook aan de orkestpartij. Faniëlla Lohoff moet ik ditmaal stilzwijgend voorbijgaan - niet omdat haar prestaties mij niet bevielen, maar omdat de Valentine-partij in II geen aanleiding tot gedetailleerde bespreking geeft. Lea Fuldauer had ditmaal weer een travestierol (de page Urbain) en zij heeft mij hiermee heel wat meer genoegen gedaan dan met haar Micaëla-reproductie van vrijdag. Zij vond nu ook geen gelegenheid om haar gewraakte houterige ‘mechanische’ armbewegingen te plaatsen en acteerde dus heel fris en ongedwongen. Misschien ook dat zij, van enkele of meerdere zijden ingelicht, begonnen is met dit manuaal te corrigeren. Haar zingen was ook veel levender en zuiverder dan onlangs. Tilly Westenberg zou misschien voor deze pagerol nog meer haar figuur meehebben, maar van de haar toebedeelde partij van Margaretha van Valois maakte zij een alleszins aanvaardbare opera-Koningin. Haar coloratuurzang heeft reeds een respectabele ontwikkeling bereikt, maar om al die cascaden, watervalletjes en ijspegels van sopraangeluid helemaal te appreciëren zou men, dunkt mij, een wat milder timbre kunnen verlangen. Van de zangers wil ik alleen Hendrik Kubbinga (Marcel) herdenken. Hij en Louis van Tulder zongen hier eergisteren in de Matthäus-Passion - gisteravond in de Hugenoten, en ik kan mij geen twee meer verschillende opgaven voorstellen. Bij Bach niets dan innerlijkheid, niets dan waarachtige ontroering, die in het geheel niet apart naar buiten moet worden gebracht - Bach verlangt een zingend Mens. Hier bij Meyerbeer is alles vals pathos, alles dik of dun opgelegd effect, alles Leugen. Meyerbeer verlangt een zingende marionet. Dat én Van Tulder én Kubbinga in beide partijen tenslotte voldeden, en meer dan dat, bewijst onweerlegbaar hun kunstenaarschap. Kubbinga zong zijn ketterslied in I buitengewoon goed. Ook de enscenering en de regie waren voortreffelijk. Nog nooit zag ik van de Nederlandsche Opera het regieprobleem gelukkiger opgelost. |
|