Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdGertrude Foerstel
| |
[pagina 55]
| |
De enige componist over wie nog iets te zeggen zou zijn, is dus de vrijwel onbekende Joseph Marx, een Hongaar naar men mij vertelde.Ga naar voetnoot86 Veel valt er van hem, na slechts drie liederen, trouwens ook (nog) niet te zeggen. Het is beschaafd, muzikaal werk met hier en daar een enkel persoonlijk accent. Het sterkste leek mij het laatste, Venezianisches Wiegenlied, ofschoon men daar ook nog wel, en gegronde, aanmerkingen op zou kunnen maken. Het sterkst persoonlijk lijkt mij dit lied, niettegenstaande - en dit lijkt een tegenstrijdigheid! - men er de meeste reminiscensen aan andere componisten in ontmoet. Er staan daar frasen in die van Moesorgski konden zijn (‘...die Engel schenkten ihre Farben, Kindchen’ of ‘...wo fängt die Liebe an, ich bitte!’, telkens de declamatie der laatste woorden) of stukjes pianopartij die Ravel geschreven kon hebben (bijvoorbeeld bij ‘Santa Lucia wird sie wohl gehören’). Maar deze vermenging van zo verschillende stijlen met het onmiskenbare Duitse accent dat Marx' werk heeft, geeft een bijna persoonlijke stijl. De beide andere liederen, Und gestern hat er mir Rosen gebracht en Marienlied (het laatste lijkt mij niet direct uit de stemming van Novalis' gedichtje gegroeid!) vertonen meer een Brahms- of Hugo Wolf-trek. Ritmisch schijnt Marx' oeuvre mij niet buitengemeen interessant en dat vind ik haar zwakste zijde. Men zou het kunnen bejammeren dat deze uitverkoren Mahler-zangeres (de meesten onzer hoorden en bewonderden haar voor het eerst in de Achtste symfonie onder Mengelberg) zo weinig van deze Meester zong. De beide liederen Ich atmet' einen Linden Duft en Ich ging mit Lust durch einen grünen Wald behoren wel degelijk tot Mahlers mooiste oeuvre, maar niet tot zijn meest persoonlijke. En ik stel me voor dat Gertrude Foerstel ons met de minder gezongen liederen Ich bin der Welt abhanden gekommen of Lied des Verfolgten im Turme een openbaring had kunnen schenken. Marcel van Gool begeleidde. Ik had deze pianist nooit gehoord, wel veel (goeds) over hem gehoord. Nu had ik er mij blijkbaar te veel van voorgesteld. Zijn accompagnement was zeer zeker accuraat en muzikaal, doch het leek mij, ofschoon ik daarover na één keer nog geen oordeel wil vellen, wat droog. Wat meer ‘orkestrale’ kleur was in Mahler zeker niet overbodig geweest. Nu speelde hij die kwintolen (uitgeschreven dubbelslagfiguur) in Ich ging mit Lust als een gewoon pianoversierinkje en het is toch eigenlijk heel wat meer! |
|