Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdTivoli - Mahler-liederen
| |
[pagina 41]
| |
concerten, [die] waarop Zimmermann speelde en het concert waarop mevrouw Loman in de Vierde symfonie van Mahler en in Van Gilses Gitanjali zong. De beide symfonieën-met-zangstem van Mahler die CaroGa naar voetnoot64 gisteravond zong, zijn welhaast het alleremotionerendste, het allerschoonste dat in de laatste tijden geschreven is. De eerste cyclus, de Lieder eines fahrenden Gesellen, is, geloof ik, nóg navranter, nóg dieper in de ziel snijdend dan de Kindertotenlieder. De smart van dit laatste werk is die van een Wetend, berustend Mens en de troost die overal opbloeit is warm en diep. (IV Wir holen sie ein auf jenen Höh'n im Sonnenschein en V In diesem Wetter [...] sie ruh'n, von keinem Sturm erschrecket, von Gottes Hand bedecket; als wie in der Mutter Haus...). Maar de smart om de verloren Liefste in het andere (oudere) werk is veel hartverscheurender, is soms waanzinnig (III Ich hab' ein glühend Messer in meiner Brust). (Dit verlies lijkt mij ook veel verschrikkelijker. De smart over een verloren kind kan nooit zo vreselijk, zo krankzinnig makend zijn, als de smart over het verlies der Liefste - het verlies van het eigen zelf). En de troostwoorden op het slot (Im Schlafe [...] wusst' ich nicht wie das Leben thut, War alles wieder gut, Lieb' und Leid, und Welt, und Traum...) zijn toch eigenlijk meer een zichzelf in slaap wiegen, dan een zekerheid dat alles goed is, zoals het gekomen is (Kindertotenlieder). Hoe nu de heer Caro ons deze martelende schoonheden heeft geopenbaard, weet ik niet; ik hoorde slechts de Kindertotenlieder. En ik moet helaas zeggen, de heer Caro is er niet in geslaagd Mahlers geest uit deze gezangen op ons over te brengen. Misschien is hij er zich van bewust, misschien ook niet, dat hij zichzelf gisteravond de zwaarst denkbare taak op de brede schouders had geladen. Om deze beide Mahlerwerken psychisch volkomen te beheersen, moet men een zo sensitief mens en een zo important kunstenaar zijn, als ik er onder de Hollandse zangers misschien geen zou kunnen aanwijzen. De heer Caro is in zijn genre een voortreffelijk zanger niet alleen, doch ook een goed artiest. Doch dit is zijn genre niet. Voelt hij zich met kunst die hij tot dusverre presteerde, niet meer bevredigd, wil hij dus van de Oratoriumkunst overgaan tot de psychisch veel hogere eisen stellende Liedkunst - niets is begrijpelijker en verheugender. Maar deze sprong: ineens naar het allerhoogste is zo groot, dat hij noodwendig halsbrekend moest zijn! Het spijt mij buitengewoon dat ik mijn zeer gewaardeerde Caro dusdanig ontrouw moet worden, doch hij zal de gegrondheid mijner opmerkingen inzien! Wanneer men alle moeilijkheden treffelijk beheerst (en de heer Caro deed gisteravond zangtechnisch óók nog wel eens rare dingen! Ik zal niet alle opmerkingen neerschrijven die zich al luisterende aan mij opdrongen. Maar ik moet toch zeggen dat de heer Van Gilse gelijk had met het tempo van het derde lied (Wenn dein Mütterlein...) en niet de heer Caro, al zou hij eventueel ademargumenten aanvoeren!... En onritmischheden als bijvoorbeeld in IV en elders zijn niet meer of minder dan fouten!), wanneer men deze technische zaken volkomen overwonnen heeft, kan men een eminent liederzanger zijn - en toch nog lang geen Mahler-reproductor! | |
[pagina 42]
| |
Het is zijn genre niet. Caro's orgaan zelf, zijn nobele, goedronde zingstem, is te breeduit, te substantieel voor deze accenten. Ook spreekt het geluid bij snellere declamaties niet vlot genoeg aan (In diesem Wetter), men verstaat dan herhaaldelijk de consonanten niet. Ik heb veel minder-goeds moeten releveren - tot mijn spijt. Want de heer Caro wéét dat ik zijn mooi orgaan en zijn aangeboren muzikaliteit naar waarde apprecieer. Laat hij het concert van gisteren als een artistieke vergissing beschouwen en zich voor een latere Mahler-voordracht rijp maken. Hoe, dat kan hij zelf alleen beslissen. De plaats ontbreekt mij om over het grote aandeel dat het orkest in dit werk heeft, nog iets te zeggen. Daar waren voortreffelijke ogenblikken (de Engelse hoorn werd werkelijk buitengewoon fraai geblazen!). Over het algemeen vond ik des heren Van Gilses reproductie der Kindertotenlieder gaver dan die van het Adagio uit de Vierde symfonie. Het slot daarvan rafelde nogal uit en het slagwerk (bekkens) had bepaald zijn avond niet! |
|