Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdTweede soiree voor kamermuziekGa naar voetnoot48
| |
[pagina 30]
| |
en daar wel te merken; om maar enkele details te noemen die mij juist te binnen schieten: de melodische lijn (niet de behandeling) van het neventhema van het eerste deel - sommige modulaties in het Andante. Maar op andere plaatsen is het werk vaak verwonderlijk origineel: het gehele Intermezzo is een meesterstukje van persoonlijke zinsbouw, van fijne, verstaanbare polyritmiek. Brahms heeft, geloof ik, zelden een transparanter stukje geschreven (behalve dan enkele liederen). Het Andante, hoewel het begin en het slot klassiek van stemming zijn - misschien zelfs wat algemeen klassiek - heeft in het marsachtige middenstuk accenten die aan veel-lateren (Mahler) doen denken. Mahler heeft overigens niet veel van deze Brahms. Wie veel directer uit zijn (Brahms') school is voortgekomen, is Max Reger. Vooral ‘Satz-technisch’ heeft Reger bijna alles van hem geleerd. Brahms' modulaties zelfs anticiperen die (beruchte!) van Reger volkomen: ook hij kan zo schijnbaar doelloos door alle mogelijke toonaarden heenzweven. (Het vermoeiende van deze - Regers - muziekmakerij is dat de toonaard telkens even wordt vastgesteld. Voelt men zich nu in zo'n toonaard goed en wel aangeland en zal men het zich juist eens gemakkelijk maken, dan is de componist precies weer aan het moduleren geslagen. Dit is op den duur - kan het tenminste zijn - schrikkelijk irritant. Bij de modernsten: Schönberg, Ravel, Debussy en soms ook Mahler, heeft men dit gevoel nooit. De verklaring hiervan is dat men zich in zulk werk nooit in slechts één toonaard tegelijk denkt, dat men dus de verstaanbare of onverstaanbare harmonieën op zichzelf hoort, niet in verband met verwachte oplossingen - dat men alle associaties reeds bij voorbaat uitgeschakeld heeft. Dit ook lijkt mij de reden waarom deze muziek hen die gewend zijn in klassieke harmonieën te denken, zo moeilijk in het gehoor blijft zitten.) Ik ben weer aan het afdwalen. Het kwartet werd mooi, soms zelfs buitengewoon mooi gespeeld. De klank der instrumenten paste goed bij elkaar. Misschien was het niet alleen verbeelding van mij dat de vleugel van tijd tot tijd wat te veel domineerde (vooral in de Finale het tweede thema, waar alle strijkers pizzicato spelen, de piano zestiendenpassages: p molto leggiero. De tweede maal zelfs pp scherzando. Achter in de zaal hoorde ik van de pizzicati bijna niets). Maar, dit zijn kleinigheden. Het geheel, waarop het tenslotte aankomt, werd in de echte Brahms-geest vertolkt. Men begon met het Kwartet opus 96 van Dvořák. Al luisterende bedacht ik herhaaldelijk dat het Strijkkwartet toch eigenlijk het volmaaktste instrument is. Het vertolkt alle emoties, het heeft accenten voor elk sentiment. En Dvořák, zoals alle Bohemers, weet verwonderlijk mooi voor zijn instrument te schrijven. Veel van zijn werk te zeggen is overbodig; het is muziek van het ogenblik - maar in deze kwalificatie ligt de grootste waardering besloten die men voor een kunstwerk hebben kan. De heer en mevrouw Veerman speelden nog een sonate voor piano en viool van Mozart, met een prachtig laatste deeltje.Ga naar voetnoot50 (Weer muziek die men veel te weinig hoort.) Ook dit was geacheveerd samenspel. Maar kán het dan ook anders?... |
|