pakken. Maar haar stem, haar mooie, donkere, soms fluwelige, soms metaalachtige alt is een echte zingstem en leent zich toch eigenlijk minder voor dit lichte mezza-voce en dit vlotte parlando. Ik hoop dat men spoedig dit hele cyclusje nog eens hier zingt. Een nadere bespreking lokt mij zeer aan, want onder de stukjes die freule Repelaer niet zong, behoren eigenlijk de allermooiste (het geschiedenisje van die kever!)
Van Leon Rudelsheim hoorde ik het Tweede concert van Wieniawski, waarmee hij al zijn voortreffelijke violistische eigenschappen kon demonstreren. Rudelsheim (hij behaalde pas de Prix d'excellence) heeft een buitengewoon viooltalent. Over zijn artiestschap kan men na dit ene paradenummer nog niet oordelen. Muziek staat er in het hele concert ongelooflijk weinig. Siegfried Blaauw accompagneerde zeer verdienstelijk. Zijn solospel gaf mij weinig genot: de vleugel klonk achter in de zaal soms als een orchestrion, soms als een xylofoon en bijna nooit als een piano. De Nocturne opus [9.]1 speelde Blaauw muzikaal, misschien soms wat hard van toon, de Étude ook vaak met goede intenties, ofschoon niet altijd helemaal gaaf. Maar wát een smakeloosheid om in één adem met Chopin (de klank was nog niet uit onze oren!) dat onmogelijke ding van Smetana (ik kende het gelukkig niet) te spelen - af te rammelen, schreef ik bijna! Werkelijk, ik kan me bijna niet voorstellen dat iemand die van zo'n smaakverwarring blijk geeft, dichter genoeg zou zijn om Chopin te spelen zoals dat moet: meer gefluisterd dan gezongen, meer gedroomd dan gespeeld.