Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDie WalküreGa naar voetnoot26
| |
[pagina 14]
| |
ramen van Hundings huis, waarvan niemand die niet van tevoren is ingelicht, de bedoeling begrijpt - schrik bij de eerste opkomst van de blikbeslagen Brünnhilde (men went dáár gelukkig tamelijk gauw aan). Sympathie of antipathie heeft men tenslotte eigenlijk voor geen der goddelijke of halfgoddelijke persoonlijkheden - daarvoor staan allen te ver uit onze gezichtskring. Er is, en dit is een fout, in het hele werk geen moment dat een glimlach of zelfs maar een grijnslach (zoals bijvoorbeeld in Siegfried) te voorschijn roept. Het is allemaal zo wanhopig serieus dat het al spoedig een beklemming wordt - niet een beklemming vóór een catastrofe (Salome: ‘Es wird schreckliches geschehn’), maar de starre beklemming van een dode toestand. En eindelijk en ten laatste openbaart zich herhaaldelijk een zeer merkbare verveling bij de eindeloze dialogen in alle drie de akten (maar vooral in II). Deze laatste gemoedstoestand heeft Wagner natuurlijk nooit willen opwekken, maar overigens zijn het toch eigenlijk geen buitengewoon belangrijke, diepe of hoge gevoelens die hij in ons wakker roept. De werkelijke waarde van zijn oeuvre (ik wacht me wel nu al een oordeel over Wagners betekenis neer te schrijven! Ik poog alleen de houding aan te geven die ik op het ogenblik tegenover zijn werk inneem) moet bepaald op een ander terrein liggen dan op dat waar men het gewoonlijk zoekt: op het muzikaal-dramatische. De grootste betekenis heeft hij voor mij als ontdekker van nieuwe (of lang vergeten, maar dat is hetzelfde) muzikale waarheden. En zo heeft zijn werk, dunkt me, het allermeest muziekhistorische waarde. Wat nu gisteravond en de Nederlandsche Opera betreft: deze opvoering was op veel punten bepaald goed. Men streeft er naar een versobering die men hier bij Duitse gezelschappen niet ontmoet en dit doet werkelijk weldadig aan. De leiding van Albert van Raalte was goed, niet buitengewoon, maar de tijden van buitengewone prestaties zijn voor de Nederlandsche Opera voorbij na het vertrek van Richard Heuckeroth. Van de solisten: in de eerste plaats Chris de Vos (Siegmund): heel goed en gelukkig niet erg barbaars toegetakeld - dán Annie Ligthart (Sieglinde): sober en wel overtuigend, dán een hele poos niets en vervolgens Helvoirt Pel (hem treft geen blaam, hij was ongedisponeerd, had de clementie der aanwezigen laten inroepen) en Liesbeth Meissner, die, als ik me niet heel erg vergis, ook niet zeer gedisponeerd was. De Hunding van Coen Muller was wél zeer barbaars - de Fricka van Johanna Zegers de Beyl volkomen onverstaanbaar. (Is dit eigenlijk geen concertzangeres? Ik meen haar enige tijd geleden te Arnhem gehoord te hebben in Die Legende von der heiligen Elisabeth.Ga naar voetnoot27 Van onduidelijke uitspraak toen herinner ik me niets.) Het ensemble der Walküren was slecht en niet alleen het muzikale gedeelte. Maar de hele actie dier acht strijdbare jonkvrouwen zou zó in een revue gelast kunnen worden. Alleen: een goed revuefabrikant zou zijn sujetten nooit zulke onesthetische bewegingen laten maken als bijvoorbeeld dat speerzwaaien en masse. | |
[pagina 15]
| |
De derde akte was om elf uur, toen ik absoluut weg moest, juist even over de helft. Het slotvuurwerk heb ik dus gemist. Enfin, dit zal wel mooi geweest zijn. De muziek van deze scène is zonder twijfel het schoonste fragment uit de hele Ring. |
|