Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdHollandsch Strijkkwartet
| |
[pagina 9]
| |
tie dit niveau (dat van de Hollanders, van de Bohemers of van Capet)Ga naar voetnoot18 niet of nog niet bereikt, dan spreke men van een Kamermuziekgezelschap. Nu is het een voldongen feit dat iemand die klassiek voelt, nooit de aangewezen reproductor zijn zal voor modern werk; omgekeerd is dit natuurlijk evenmin het geval. En mij lijkt de speelwijze dezer kunstenaars - hun nerveuze accenten, hun soms laaiend, soms slechts suizelend, doch altijd bewogen vibrato - wel zeer specifiek geëigend voor de weergave onzer geraffineerdste moderne kwartetmuziek. De praktijk bewijst de gegrondheid dezer veronderstelling. Verleden jaar vermochten zij met Debussy, Ravel (een noviteit voor Utrecht!) en Franck de zaal in een geestdrift te ontstekenGa naar voetnoot19 die ditmaal slechts een ogenblik oplaaide na het werk van Glière, dat toch stellig zwakker is dan bijvoorbeeld dat van Debussy. Hun voordracht is anders dan die der meeste beroemde kwartetten. Alles flonkert eraan en in hun gelukkigste ogenblikken klinkt het als een op het ogenblik zelve geïnspireerde improvisatie. Maar juist dit is zo uitgesproken on-Mozarts of -Beethovens. Mozarts muze hééft nooit een gewaad gedragen, slechts zelden een sluier, maar stellig nooit heeft ze zich bekleed met een iriserende slangenhuid. Het was mooi, zeker! Alle facetten reflecteerden iets van het heilige vuur, alle klanken, zelfs de schijnbaar onbelangrijkste leefden, maar in dit alles was Mozart niet!! Het uit zichzelf lichtende, het in zichzelf schertsende of wenende, doch altijd evenwichtige van Mozart verstaan zij niet te even en dit zullen zij ook nooit. Gelukkig! Waar het slechts mogelijk zou zijn ten koste van de nervositeit die hen in staat stelt Debussy te zijn of Ravel. Te allen tijde waren er kwartetten die de grote klassieken in zich hadden - aan ónze kwartetten om te zorgen dat de noten van het Heden worden klanken onzer tijd! Glières kwartet werd het volmaaktst uitgevoerd. Een zwak werk is dit overigens geenszins. Het heeft alle goede eigenschappen van het werk der Russen en maar zeer weinig van de gewone onhebbelijkheden. Iemand vergeleek het met Tsjaikovski - er zijn analoge plaatsen (in het Allegro bijvoorbeeld die figuraties, die zó uit het tussendeel der wals uit de Vijfde symfonie weggelopen konden zijn) - maar beider geesteshouding is volmaakt verschillend. Melodisch is het werk van tijd tot tijd bepaald zwak - ritmisch is het zonder uitzondering buitengewoon interessant. Daar staan in bijna alle delen van die oerkrachtige (Tataarse?) ritmen die alles doen vergeten en die meeslepen, het komt er niet op aan waarheen. Zelfs als we op een tamelijk droog hoogtepunt aankomen of als de componist plotseling heel goedmoedig gaat Wagneren, vergeven wij hem dat gaarne, zo sterk doorleeft men de almachtige Ritmus. Een werk dat ik dadelijk weer zou willen horen. Beethovens opus 59.2 besloot de avond. Na al wat ik van hun Mozart-spel zei, kan ik over hun Beethoven kort zijn. Ook hier fonkelde alles in alle kleuren van het | |
[pagina 10]
| |
spectrum, ook hier boeide elk nootje afzonderlijk. De dramatische hoogtepunten (bijvoorbeeld dat prachtige none-akkoord in de codaGa naar voetnoot20 van het eerste deel) waren dikwijls treffend juist van kleur. Daarentegen was het Adagio niet gezonken en niet eindeloos; de Finale begon zeer zuiver en niet gejaagd, het più presto was het minste van het hele kwartet. Maar hier is niets verwonderlijks in: men onderschatte de fysieke inspanning van een dusdanige uitvoering niet! De heer Mendes voelt, geloof ik, de klassieken het zuiverst aan. Zijn inzetten in het Adagio (melodie tegen de ritmische figuur der eerste viool) en in het Allegretto (maggiore) waren welhaast de mooiste momenten van het gehele kwartet. |
|