Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Het is met het orgel een eigenaardig geval. Bestemd tot leider, later tot drager van het gezang der gemeente, gaat men het van tijd tot tijd als concertinstrument gebruiken of, nog een stap verder, als begeleider van een vocaal of instrumentaal solist. Tegen dit laatste gebruik heb ik altijd iets gehad. Voor mijn gevoelen is dit het laatste waarvoor het orgel geschikt is. Het beste gaat nog een zanger(es); de natuur van het instrument wordt dan het minst geweld aangedaan. Erger wordt het wanneer men met het orgel het een of andere solo-instrument zal gaan begeleiden. Er ontstaat dan bijna zonder uitzondering een onaangename verhouding tussen het levende, werkelijk geblazen of gestreken geluid van de solist en de altijd min of meer starre, steriele orgelklank. Wat deze toestand nog zoveel erger maakt, is dat de voor begeleiding gebruikte stemmen steeds zachte strijk- of fluitregisters zijn, waardoor dus de verhouding levend-dood geluid zoveel meer geaccentueerd wordt.Ga naar voetnoot11 Maar gisteravond was er voor deze kleine ergernissen geen aanleiding. We mogen de heer Bos dankbaar zijn dat hij ons alleen heeft laten genieten van de geluidscombinaties die hij op het orgel in de Nicolaïkerk tot zijn beschikking heeft.Ga naar voetnoot12 En dat zijn er vele en mooie - er is ergens, op het bovenklavier denk ik, één heel mooi strijkend register (salicet, of gamba misschien?) dat volkomen de gaping aanvult die wij in het orkest tussen de hobo's-Engelse hoorn en de gestopte hoorns en trompetten hebben. Doch nu over het concert. Bachs Preludium en fuga in a, ofschoon wel een groter instrument verdragende, was zeer stellig het hoofdnummer van de avond. (En niet Merkels omvangrijke, deftige, geleerde, doch afschuwelijk saaie Sonate in g-klein.) Bachs schrijfwijze is toch wel de orgelstijl bij uitnemendheid! Ook onze tijd bezint zich weer op deze meer dan tweehonderd jaar oude waarheid (Reger). Toch is het verschijnsel van de Fransen van ± 1880, die speciaal naar kleureffecten zijn gaan zoeken, en dan ook dikwijls werkelijk aardige dingen vonden, wel verklaarbaar. Nietwaar, de orgelstijl van Bach tot en met Mendelssohn is vrij eenkleurig en de techniek wordt, behalve in enkele van Bachs toccata's, volkomen bepaald door de contrapuntische gang van zaken. De nieuwere componisten misten dan ook node hun orkestrale effecten, hun parallellen en de verminderde septiemakkoorden. Maar dat een orgelsymfonie van Widor bijvoorbeeld het het honderdste deel van Bachs tijd zal uithouden, dat geloven wij immers geen van allen! Liszts Consolations zijn blijkbaar bewerkt door A.W. Gottschalg. Bruikbaar, meer ook niet. Het moet wel haast oorspronkelijk pianomuziek zijn geweest; die arabesken in nr. 6 zijn onloochenbaar!Ga naar voetnoot13 Maar het klinkt tenminste goed, is nog niet vierkant tegen de natuur van het instrument in. Doch juist deze schrijfwijze met gebroken akkoorden en toonladderbrokstukken brengt grote gevaren met zich. Want het zinneloze gerammel en gepijp waarmee Guilmant ons met beminnelijke naïviteit een chant séraphique poogt te suggereren, is juist goed genoeg voor een draaiorgel. | |
[pagina 7]
| |
(De heer Bos neme het mij niet kwalijk!! Hij speelde ook dit met een gemakkelijke en plezierige vlotheid, een betere zaak waardig!) Wat nu het technische gedeelte betreft: de heer Bos is zonder de minste twijfel een voortreffelijk organist. Hoe langer hij speelde, des te volmaakter werden zijn reproducties. Was Bach misschien nog wat gejaagd, Händel nog ietwat onrustig, Liszts Consolations (vooral de sterkere nr. 5) klonken reeds voortreffelijk en de beide Franse werken speelde hij onberispelijk en bepaald heel fijn van registratie. |
|