Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd2. De aanstelling van Jan van Gilse bij het U.S.O.Jan van Gilse (1881-1944) werd geboren in Rotterdam, waar hij zijn eerste muziekonderricht genoot aan de Toonkunst Muziekschool. Na zijn middelbare school studeerde hij in Keulen onder andere orkestdirectie en compositie bij Franz Wüllner. In 1902 kwam door het overlijden van Wüllner, én door een controverse met een docent, kort voor het eindexamen een abrupt einde aan de studietijd in Keulen.Ga naar voetnoot22 Hij vertrok naar Berlijn om zijn studie onder leiding van Engelbert Humperdinck af te ronden. De start van zijn carrière als componist verliep voorspoedig. Zijn werk werd regelmatig uitgevoerd, o.a. door het Concertgebouworkest onder Willem Mengelberg, eveneens een leerling van Wüllner. In Duitsland ontving hij voor zijn composities tweemaal een prijs, waarvan één een meerjarig verblijf in Rome behelsde. In augustus 1911 verhuisde hij van Rome naar München, samen met zijn vrouw Ada. Zij waren in 1909 getrouwd. In 1916 kwam Van Gilse met zijn gezin terug naar Nederland. Uit zijn memoires kunnen we afleiden dat daar twee verschillende drijfveren aan ten grondslag lagen: Aanleiding waren de oorlogsomstandigheden, innerlijk dreef mij het verlangen aan het hoofd van een onzer orkesten te komen. [...] Geen ontspanning voor de scheppende toonkunstenaar is gunstiger dan de reproductieve als dirigent. [...] In Duitsland dreigde hongersnood en er was voor ons gezin weinig noodzaak de gevolgen daarvan op ons te nemen, zolang men die ontgaan kon.Ga naar voetnoot23 Van Gilse wenste in aanmerking te komen voor de vacature die in 1917 door het vertrek van Willem Hutschenruyter bij het U.S.O. was ontstaan, en legde bezoeken af bij | |
[pagina L]
| |
Het Utrechtsch Stedelijk Orkest onder leiding van Jan van Gilse.
plaatselijke politici en U.S.O.-bestuursleden. Noch in Den Haag, waar Van Gilse in eerste instantie probeerde een aanstelling te krijgen, noch in Arnhem of Utrecht, waar hij - teleurgesteld - een tweede poging deed, kende men hem als dirigent. Dat kon ook moeilijk, want Van Gilse had in dat opzicht nauwelijks ervaring. Van 1905 tot 1908 was hij als repetitor en als derde dirigent verbonden geweest aan de Städtische Oper te Bremen en in het seizoen 1908-1909 was hij korte tijd tweede dirigent bij de Nederlandsche Opera, het gezelschap van Cornelis van der Linden. Van Gilse had bij zijn aantreden in Utrecht op het gebied van symfonische muziek waarschijnlijk alleen ervaring opgedaan met de uitvoering van eigen werk. Desondanks besloot het bestuur van het U.S.O. in februari 1917 hem als orkestdirecteur te engageren. De kwaliteiten van Van Gilse als dirigent moeten zeer matig zijn geweest. Matthijs Vermeulen bijvoorbeeld schreef zeer negatief over Van Gilse als dirigent, naar aanleiding van een uitvoering met het Concertgebouworkest van Mahlers Eerste symfonie in het Concertgebouw: ‘Het dirigeren van de heer Van Gilse deed denken aan mastklimmen.’Ga naar voetnoot24 erman Rutters recenseerde ditzelfde concert in het Algemeen Handelsblad en ook hij bekritiseerde Van Gilses dirigeerkwaliteiten, zij het in andere bewoordingen: ‘Alleen lijkt me zijn natuur niet zo expansief; hij bereikt geen sterk geconcentreerde spanningen, geen eruptieve explosies [...]; men miste hier te zeer contrastwerking.’Ga naar voetnoot25 In Utrecht was het niet anders. Zowel J.S.B.B. en Willem Pijper van het Utrechtsch Dagblad als Fré van Huffel van het Utrechtsch Nieuwsblad waren over het algemeen negatief tot zeer negatief.Ga naar voetnoot26 | |
[pagina LI]
| |
Het staat vast dat Van Gilse voor en na ‘Utrecht’ weinig ervaring heeft opgedaan met orkestdirectie. Bij zijn aanstelling bij het U.S.O. schreef Constant van Wessem: Door welke capaciteit diens benoeming op de eerste muziekplaats van een stad gebillijkt werd, is voor velen tot op heden een raadsel gebleven. De keuze lijkt weer op autocratie. Geen enkele faam zou van Gilse op de troon der dirigenten hebben kunnen helpen. Als dirigent is hij in ons muziekleven een al heel weinig markante verschijning, - zo we hem ooit als dirigent zagen. Hij dirigeerde hier eens een Faust [...] en in Duitsland een paar koren aan een theater. Ook liet men hem, als curiositeit, in het Concertgebouw een zijner eigen symfonieën leiden. Daarbij was hij het bekende type der zelf voor de lessenaar staande componisten die zich laten dirigeren door hun orkest. Maar van enige predestinatie voor dirigent konden wij niet overtuigd worden.Ga naar voetnoot27 In Utrecht wachtten Van Gilse zware en frustrerende jaren van voortdurende strijd. Bij zijn vertrek in december 1921 waren door zijn toedoen de verhoudingen tussen Tivoli en U.S.O. eindelijk veranderd, maar hij betaalde er een hoge prijs voor. De verhouding met zijn bestuur was verziekt, een deel van het orkest had hem laten vallen en de slechte kritieken van Pijper hielden aan. Hij was een zenuwinzinking nabij. Een paar jaar later, tussen 1927 en 1933, zette Van Gilse in Berlijn zijn levensherinneringen op papier, waarin hij gedetailleerd vastlegde hoe hij zijn Utrechtse jaren had ondergaan. Er bestaat geen uitgebreider verslag van het gedoe achter de schermen van een provinciaal orkest dan dit minutieuze relaas van circa 340.000 woorden. Van Gilse beschreef de bestuurlijke verhoudingen, de verhoudingen tussen dirigent, orkest en solist, de financiële en organisatorische problemen, de gevoeligheidjes en de botsende ego's. Wie de memoires leest krijgt echter ook een goed beeld van de gecompliceerde, welhaast paranoïde natuur die Van Gilse zelf was: idealistisch, nauwgezet en minutieus, despotisch en drammerig, onbeheerst, negatief over iedereen om zich heen, begiftigd met een groot analytisch vermogen om situaties te doorgronden, met daarentegen een blinde vlek voor de gevolgen van eigen handelen. Ada van Gilse gaf, vóór haar huwelijk, in een brief uit 1905 aan een vriendin een pregnante beschrijving van Van Gilses karakter: En nu zal ik je mijn opinie over hem zeggen. Ik geloof dat hij iemand is met heel grote slechte eigenschappen, een ruwe diamant maar die nog verbazend geslepen moet worden, en nog heel veel mensen tegen zich in het harnas zal jagen eer hij wat kalmer en bezadigder is geworden. Maar het fond van de jongen is goed, daarvan houd ik me overtuigd, dat heb ik aan allerlei kleine trekjes kunnen merken... Maar ruw kan hij zijn, ruw, nee maar. Maar op die leeftijd is een andere jongen student, en uit zijn over- | |
[pagina LII]
| |
tollige levenslust in allerlei baldadigheden, en bij hem uit zich dat nu in uitvaren tegen mensen en toestanden, onredelijk soms en partijdig, verschrikkelijk, maar altijd met het gevoel om de wereld te verbeteren. Men moet er soms inwendig om glimlachen. Hij doet sinds Berlijn pogingen om er fatsoenlijk uit te zien en soms lukt het hem bijna, maar toch nooit helemaal. In ieder geval is hij een persoonlijkheid.Ga naar voetnoot28 Niet het karakter dat perfect was toegesneden op de problematische en de delicate verhoudingen in Utrecht... |
|