| |
| |
| |
Over de bronnen van Victor Hugo's Ruy Blas.
Ik durf nauwlijks hopen, dat velen zich nog herinneren wat ik een jaar geleden mocht mededeelen omtrent de wijze, waarop Victor Hugo aan zijn Aymerillon is gekomen in zijn Légende des Siècles. Ik wenschte heden iets soortgelijks te doen omtrent zijn Ruy Blas. Waaruit is de Ruy Blas getrokken? De dichter zelf zou het onderzoek naar den oorsprong van zijn drama, naar de bronnen waaruit hij geput heeft, niet hebben gewraakt. Juist bij het drama dat ons thans bezig houdt, teekent Victor Hugo het volgende aan:
‘Du reste, et cela va sans dire, il n'y a pas dans Ruy Blas un détail de vie privée ou publique, d'intérieur, d'ameublement, de blason, d'étiquette, de biographie, de chiffre, ou de topographie, qui ne soit scrupuleusement exact. - L'auteur l'a déjà dit ailleurs, et il espère qu'on s'en souvient peut-être, à défaut de talent, il a la conscience. Et cette conscience, il veut la porter en tout, dans les petites choses comme dans les grandes, dans la citation d'un chiffre comme dans la peinture des âmes.’
Na deze ondubbelzinnige verklaring mogen wij verwachten, dat de Ruy Blas, welk drama ons aan het hof van Karel den IIden van Spanje verplaatst, ons dat hof
| |
| |
zal teekenen naar oorspronkelijke bescheiden. Deze billijke verwachting wordt niet vervuld, gelijk Morel Fatio in een deel van zijn belangrijke Spaansche Studiën onwederlegbaar heeft aangetoond.
Een der bronnen, - want om niet te uitvoerig te worden, zal ik niet over de andere spreken, - een der bronnen dan waaraan Victor Hugo zijn drama heeft ontleend, is het werk van Madme d'Aulnoy, getiteld: les Mémoires de la Cour d'Espagne. Deze Madme d'Aulnoy is naar mijn beste weten dezelfde die naast verscheidene historische romans Contes geschreven, en aan een daarvan, l'Oiseau bleu, een beroemdheid heeft verzekerd, nauwlijks onderdoende voor de beroemdheid van de verhalen van Perrault.
Hare aangehaalde Mémoires, het laatst uitgegeven door Madme B. Carey, in 1874, onder den titel van La Cour et la ville de Madrid vers la Fin du XVIIe siècle is een tamelijk onderhoudend boek, maar men behoeft geen historicus van beroep te zijn, om spoedig te bespeuren, dat men Madme d'Aulnoy geen onrecht doet, wanneer men ook dit haar werk onder hare historische romans rangschikt. Er is evenwel een grond van waarheid in. Zij heeft aangenaam, - somtijds minder aangenaam wanneer zij al te veel van onze geloovigheid vergt, - geborduurd op een diplomatiek rapport, dat - maar volgens Fatio ten onrechte - aan den Markies de Villars wordt toegeschreven. Dat rapport was tijdens het leven van Madme d'Aulnoy nog ongedrukt. Zij stierf in 1705. Maar het werd gedrukt en uitgegeven in 1733 te Londen, onder den titel van Mémoires de la Cour d'Espagne, depuis l'année 1679 jusqu'en 1682 enz. enz.
Nu is het Victor Hugo overkomen, vooreerst, dit oorspronkelijke stuk over het hoofd te hebben gezien; dan, wat erger is, het in zijn geheel onhistorische van de op
| |
| |
dat stuk voortbordurende Mémoires van Mme d'Aulnoy niet te hebben bespeurd. Bleef het slechts hierbij!
In zeker opzicht kan niemand het helpen, dat hij niet genoeg achterdocht heeft, en dus een boek als dat van de Gravin d'Aulnoy ter goeder trouw en met een eerlijke conscientie voor èn oorspronkelijk èn geloofwaardig houdt. Wanneer nu Victor Hugo dezen getuige, hoezeer dan ook op zichzelf te wraken, slechts gevolgd had met de nauwgezetheid die zijn Voorrede beloofde? Er is al dadelijk een moeilijkheid. Karel de IIde, het is bekend genoeg, heeft twee vrouwen gehad. De Mémoires handelen uitsluitend over de eerste vrouw, maar de Koningin, over wie Victor Hugo het heeft in zijn Ruy Blas, moet de tweede vrouw zijn. Immers Acte 3, scène 2, zegt de held van het drama in zijn lange rede: ‘Et l'infant bavarois se meurt, vous le savez;’ de Beiersche kandidaat tot den troon stierf 3 Februari 1699. Victor Hugo heeft dus de Gravin d'Aulnoy zóó trouw gevolgd, dat hij wat deze, te recht of te onrecht, van de eerste vrouw bericht, eenvoudig toepast op de tweede.
Waarom, zou men zeggen, heeft hij van Maria Louise van Orleans, Marie-Anna van Neuburg gemaakt? Paul de Saint Victor, de onvoorwaardelijke lofredenaar van Victor Hugo, heeft zich met de wonderlijke substitutie het hoofd niet gebroken. De zaak zelve kon hij natuurlijk niet ontkennen: ‘Cette reine idéale (namelijk die van het drama) n'est sans doute pas celle de l'histoire. Marie-Anna de Neubourg y joue un triste rôle.... Mais, en fin de compte, cette pâle figure est restée obscure’. Heel duidelijk is het niet, hoe dezelfde Koningin ‘un triste rôle’ in de Geschiedenis kan vervullen en tevens zijn kan een ‘pâle figure’. Maar wij weten, dat de tweede Koningin al zeer weinig van een ‘pâle figure’ had. Zij moet zich in haar graf hebben omgekeerd toen Paul de St. Victor haar zoo
| |
| |
noemde. Vooreerst was zij een schoone vrouw van wie Blécourt, 25 November 1700, aan den Markies de Torcy schrijft: ‘elle s'est mise en tête qu'elle pourra plaire au nouveau roi et par là avoir toujours un parti’. Vervolgens was zij een zeer heftige vrouw. Den 3en Juni van datzelfde jaar, toen Karel II dus nog leefde, meldt Blécourt aan Lodewijk den XIVen, dat de Koningin op het bericht van de tweede verdeeling der Spaansche Monarchie ‘a tout cassé de rage dans sa chambre’. In een brief van haar zelf aan den Franschen Koning beklaagt zij zich over de oneerbiedigheid die men zich tegenover haar, de Koningin-weduwe, in het paleis veroorloofde en noemt zij dit in vrij zonderling Fransch: ‘un grand scandale qui fait ici murmurer généralement et suspendre tout l'Univers’. De ‘pâle figure’ doet dus veeleer denken aan zeker bevallig huisdier, dat men liever niet zonder handschoenen aanvat en op een der jongste Amsterdamsche tentoonstellingen licht een prijs had gewonnen. Victor Hugo's dichterlijke vrijheid wordt er te grooter door, nu hij de flinke Duitsche Maria Anna steekt in het type van de zachte Maria Louise. ‘A défaut de talent, l'auteur a la conscience’. Het is wel mogelijk. Maar wij hebben nu reeds twee voor de historische trouw vrij gevaarlijke gedaanteverwisselingen: een roman genomen voor een rapport, en de eene vrouw van een Koning voor de andere.
Het eerste qui pro quo, het volgen van Madme d'Aulnoy in plaats van het gedrukte diplomatieke rapport, heeft den dichter onaangenaamheden op den hals gehaald, die hij licht had kunnen vermijden. Ik bedoel den beruchten brief van den Koning aan zijne vrouw, waarover de kritiek Victor Hugo zoo hard is gevallen. Acte II, scène 3, staat de Koningin op het punt van te bezwijken voor de liefdesverklaring van Ruy Blas, voor de woorden die haar, in haren toestand van verlatenheid, - Karel de IIde is
| |
| |
altijd aan het jagen, - als muziek in de ooren hebben geklonken:
‘Madame, sous vos pieds, dans l'ombre, un homme est là,
Qui vous aime, perdu dans la nuit qui le voile;
Qui souffre, vers de terre amoureux d'une étoile;
Qui pour vous donnera son âme, s'il le faut
Et qui se meurt en bas quand vous brillez en haut’.
De arme vrouw kan niet langer weerstand bieden: ‘Quand l'âme a soif, roept zij half waanzinnig uit, il faut qu'elle se désaltère, Fût-ce dans du poison!’ Zij denkt nog een oogenblik aan den Koning, maar alleen om op hem die zich nooit om haar bekommert, al de schuld te laden van haar val:
‘Oh s'il avait voulu, j'aurais aimé le roi,
Mais il me laisse ainsi, - seule, d'amour privée!’
Op dat eigen oogenblik komt een kamerdienaar binnen en brengt de blijde tijding: ‘Une lettre du roi!’ Dat woord: ‘Een brief van den afwezigen Koning!’, brengt de half waanzinnige terstond tot inkeer, en zij roept uit: ‘Du roi! je suis sauvée!’ De Koning vergeet haar dus niet!
En nu volgt die scène III, waarop ik zooeven doelde. De brief van den Koning zal worden voorgelezen. Vooraf zegt nog de Koningin:
Je lui rends grâce. Il a compris qu'en mon ennui.
J'avais besoin d'un mot d'amour qui vint de lui.
De hofdame, de Hertogin van Albuquerque, maakt een diepe buiging en herinnert de Koningin de etikette:
‘L'usage, il faut que je le dise,
Veut que ce soit d'abord moi qui l'ouvre et la lise’.
‘Eh bien, lisez’, zegt de Koningin. En de Hertogin leest met veel statigheid den brief des Konings voor,
| |
| |
waarin niets meer of minder staat dan dit: ‘Madame, il fait grand vent, et j'ai tué six loups’.
Wat heeft Victor Hugo niet over dien brief moeten hooren! Gustave Planche, de gezaghebbende kritikus dier dagen, schreef vol verontwaardiging: ‘quelle que soit la sévérité du jugement porté par les historiens sur Charles II, il est absurde de lui prêter une pareille lettre’. En met die woorden, voorkomende in de Revue des Deux Mondes van 15 Nov. 1838, was hij de tolk der openbare meening.
Maar niemand wist het rechte. De litteraire kritiek in Frankrijk dacht er destijds weinig aan, tot de bronnen op te klimmen, en liet het nog aan de klassieke filologie over, de fontibus van den een of anderen schrijver der Oudheid te handelen. Het onderzoek de fontibus van Ruy Blas heeft thans het rechte aan het licht gebracht. De zaak is deze. Het diplomatiek rapport, waarvan wij spraken, had iets soortgelijks. Gravin d'Aulnoy nam het over met een aan het rapport vreemde schakeering, en Victor Hugo nam weder het bericht van Madme d'Aulnoy over, er op zijn beurt een schakeering aan toevoegende, die aan dat bericht vreemd was.
Bij den dichter verwaarloost de Koning zijn vrouw volkomen en schrijft hij haar het malle briefje, dat voor haar als een klap in het aangezicht moest zijn.
Bij Madme d'Aulnoy komt van die voorafgaande verwaarloozing niets voor. Integendeel: ‘Le roi et la Reine-Mère allèrent ensemble au Buen-Retiro, passer les jours de la Semaine Sainte. Le Roi témoigna après Pâques qu'il avait envie d'aller à Aranjuez, comme c'était la coutume de tout temps; mais la Reine-Mère.... fit naître tant d'obstacles, que le Roi.... fut passer quatre jours à l'Escurial.... Le lendemain qu'il fut arrivé, la Reine lui écrivit une lettre fort tendre et lui envoya une bague de diamants. Il lui envoya à son tour un chapelet.... garni
| |
| |
de diamants, dans un petit coffre de filigrane d'or, où il avait mis un billet qui contenait ces mots: Madame, il fait grand vent, et j'ai tué six loups’.
Dit klinkt zeker geheel anders. Men kan moeilijk beweren, dat een vrouw, vier, zegge vier, dagen alleen gelaten met haar moeder, in welken tijd zij van haar man een kostbaar geschenk ontvangt in een even kostbaar kistje, waarin bovendien nog een woordje ligt aan haar, die hij reeds den volgenden dag zou weerzien; men kan moeilijk beweren, dat zulk een vrouw genoegzaam verlaten en beleedigd is, om zichzelf een echtbreuk te mogen vergeven. Maar ten slotte moet men erkennen, dat het briefje lakoniek, dat het koel is, dat de ‘lettre fort tendre’ van de vrouw zelfs door den jagenden man vriendelijker, indien dan al niet hartelijker, had kunnen worden beantwoord.
Maar nu het diplomatiek rapport. Vooreerst worden de vier dagen afwezigheid van Gravin d'Aulnoy daarin tot drie dagen herleid: ‘Le roi se contenta d'aller seul à l'Escurial, durant trois jours pour une chasse du loup. Dan valt de ‘lettre fort tendre’ weg. ‘Le second jour qu'il y fut, la Reine lui écrivit et lui envoya un beau diamant’. Eindelijk heet het: ‘Il répondit à cette galanterie par un petit coffre d'or avec un chapelet.... garni de diamants, accompagné d'un billet, par lequel il lui mandait qu'il faisait grand vent et qu'il avait tué six loups’. Hier dus de oratio indirecta, die vrij wat onschuldiger is dan de oratio directa waarin Madme d'Aulnoy haar overzet, want de mededeeling van het rapport geeft natuurlijk volstrekt niet te kennen, dat er in het schrijven niet meer stond, dat er niet een enkel woordje in gevonden werd als vrouwenoogen ook in een kattebelletje gaarne lezen.
Wij hebben ongetwijfeld het talent te bewonderen
| |
| |
waarmede Victor Hugo van een tamelijk onschuldig briefje partij heeft getrokken voor zijn drama, en deze man zou losgelaten kunnen worden indien hij zich niet op zijn geweten had beroepen. Geen talent, zeide hij, maar conscientie. Een vreemde conscientie is het in elk geval, vooral wanneer men bedenkt, dat Victor Hugo, toen hij zich verwaardigde Gustave Planche te antwoorden, niet, gelijk het eenvoudigst ware geweest, hem verwees naar zijn bron, naar Madme d'Aulnoy, maar, over deze bron een plechtig stilzwijgen bewarende, hem - zie in de Quatre vents de l'Esprit, le livre Satirique, pièce XXVII - begroette met het liefelijk epitheton ‘nain horrible’.
Er is reden, te vragen of de dichter, zelfs wanneer hij de echte bron, het diplomatiek rapport, voor zich had gehad, in staat zou zijn geweest met volkomen juistheid te lezen wat er in stond. Het dunkt u misschien dat wij hier te ver gaan. Maar het volgende is nog al sprekend: Acte 3, scène I geeft de Graaf de Camporeal de volgende ironische opsomming van de uitgaven van het huis der Koningin:
‘La maison de la Reine, ordinaire et civile,
Coûte par an six cent soixante-quatre mille
dus 664,066 dukaten. Van dit vers zegt Victor Hugo in een aanteekening, ook hier weder toegevende aan die manie van historisch volkomen nauwkeurig te willen schijnen: ‘Quand le comte de Camporeal dit: la Maison de la Reine, ordinaire et civile, coûte par an six cent soixante quatre mille soixante-six ducats, on peut consulter Solo Madrid es córte, on y trouvera cette somme pour le règne de Charles II, sans un maravédis de plus ou de moins’. En als men nu de bron raadpleegt, die de dichter noemt, vindt men eerst in cijfers, dan in letters, niet:
| |
| |
‘six cent soixante quatre mille soixante-six’, maar ‘cinq cent soixante quatorze mille huit cent soixante-six ducats’, of 574,866, dus een verschil van 89,200. De beide cijfers, dat van het oorspronkelijk document en dat van den dichter, die beweerde, dat hij wilde ‘porter la conscience en tout’, zelfs ‘dans la citation d'un chiffre’, de beide cijfers hebben alleen de tientallen en eenheden, namelijk het eindgetal 66, met elkander gemeen. Men heeft zich bij schrijvers van de Joodsche en Grieksche Oudheid wel eens, en zeker te recht, verwonderd over de fabelachtige getallen, die zij ons opdisschen. Hier is een schrijver uit de negentiende eeuw, die een overdreven cijfer geeft, terwijl hij nog wel plechtig verzekert het juiste te geven, en die naar alle waarschijnlijkheid daarvoor geen andere reden had dan dat hij met het authentieke cijfer geen alexandrijn kon maken. Het metrum deed hem hier de maat vergeten.
Op vele andere punten, als ten aanzien van namen van personen en plaatsen, gewoonten, instellingen, titels hebben de onderzoekingen van Fatio de tekortkomingen van Victor Hugo blootgelegd. Gelukkig heeft Paul de St. Victor het niet meer beleefd, die, in zijn zonderling lyrisme, van den dichter zegt: ‘l'Espagne.... est la patrie dramatique de Victor Hugo, comme elle fut celle de Corneille.... En elders: ‘Qui les sait mieux que lui, ces Choses de l'Espagne? En later: Chaque fois que (Victor Hugo) revient en Espagne, par le drame ou la poésie, c'est le roi dans son royaume, c'est le Seigneur rentrant dans son fief’. Het is vermakelijk, dat men aan gene zijde der Pyreneën geëindigd is met het te gelooven, met Victor Hugo Spanje tot geboorteland te geven. Als onze geachte Voorzitter goed kan vinden den leden dezer vergadering geheimhouding op te leggen, wil ik wel overbrieven, dat de Koninklijke Academie van Madrid in 1879 bij gelegenheid
| |
| |
van de openbare receptie van D. Francisco Codera y Zaidin, Victor Hugo laat geboren worden in de hoofdstad van Spanje. Een weinig tijds nog, en de hoofdsteden van Europa zullen ten aanzien van Victor Hugo evengoed met elkander in het krijt treden als ten aanzien van Homerus. Wat blijft trots alle veranderingen, met of zonder burgerlijken stand, de menschheid, zelfs de letterkundige menschheid, zich toch gelijk! Als Spanje Middelbaar Onderwijs heeft, mag men verwachten, dat een les-uur aan den Franschen dichter gewijd, beginnen zal met een leergrage jeugd de nieuwste ontdekking omtrent zijn geboorteplaats in te prenten.
De mededeelingen omtrent Fatio's onderzoekingen heb ik mij veroorloofd, vooral omdat zij de Romantische School in Frankrijk eigenaardig toelichten. Het bekende program dier school is vervat in de uitvoerige voorrede, die Victor Hugo in October 1827 voor zijn drama Cromwell heeft geplaatst. Daarin ligt de kiem van het realisme, dat de nieuwste letterkunde in Frankrijk en daarbuiten, zelfs voor hen die het met mij walgelijk noemen, zoo belangwekkend maakt. In die voorrede wordt de leus aangeheven als een wapenkreet: ‘La Nature donc! La Nature et la Vérité’. En waartoe riep men te wapen? Tegen een bepaalde kunstrichting van den tijd waarin de vijf-en-twintig-jarige jongeling was groot gebracht of tegen het drama der zeventiende eeuw? In het minst niet. De vijand dien Victor Hugo meende te moeten bestrijden, was niet de geest van een bepaald tijdvak of zelfs van een geheele eeuw. Hij wil in die voorrede de Aristoteles zijn van een nieuwe Poëtika. Het merkwaardigst is, dat hij het uitgangspunt van die nieuwe Poëtika zoekt in het Katholieke Kristendom. Zijn theorie kwam in die dagen neder op deze stelling: wij hebben tot dusver Heidensche kunst gehad, van nu aan moeten wij huldigen Kristelijke kunst,
| |
| |
Om de tegenstelling, gelijk hij haar opvat, voelbaar te maken, laat hij zich verleiden tot deze historiebeschouwing: ‘La Muse.... des Anciens n'avait étudié la Nature que sous une seule face, rejetant sans pitié de l'art presque tout ce qui, dans le monde soumis à son imitation, ne se rapportait pas à un certain type du beau. Type d'abord magnifique, mais, comme il arrive toujours de ce qui est systématique, devenu dans les derniers temps faux, mesquin et conventionnel. Le Christianisme amène la poésie à la vérité. Comme le Christianisme, la Muse moderne sentira que tout dans la création n'est pas humainement beau; que le laid y existe à côté du beau, le difforme près du gracieux, le grotesque au revers du sublime. La Muse se demandera si la raison étroite et relative de l'artiste doit avoir gain de cause sur la raison.... du créateur; si c'est à l'homme de rectifier Dieu;.... si, enfin, c'est le moyen d'être harmonieux que d'être incomplet.’ En eindelijk dit nog: ‘La Muse se mettra à faire comme (Dieu).... à mêler dans ses créations sans pourtant les confondre l'ombre à la lumière, la bête à l'esprit; car le point de départ de la religion est toujours le point de départ de la poésie’. Ziedaar de bijna stichtelijke aanvang van het niet altijd stichtelijk realisme gelijk de Romantische school in Frankrijk het predikte bij monde van Victor Hugo. De Kristelijke kunstenaars zijn degenen tot wie deze verleider zegt: Eritis sicut Deus, maar ditmaal er bijvoegende: nescientes bonum et malum. De dichter drijft den spot met die aanmatigende kunst, die, als de Schepper heeft gezegd: er zij een wereld zonder harmonie, eenvoudig antwoordt: En ik doe het beter; ik schep een wereld met harmonie; God geeft het type
en zijn karikatuur, den zwaan en de gans, den mensch en den aap; de liefde en de zelfzucht. Maar ik, kunstenaar, ik weiger uit zijn hand de karikatuur, en aanvaard alleen
| |
| |
het type, of liever hetgeen ik eigendunkelijk tot type verhef. Terugkeer tot de Natuur is dus terugkeer tot de werkelijkheid gelijk de Schepper haar blijkbaar heeft gewild. Wat deze heeft willen scheppen, het is wel het minst dat de kunst zich gelukkig achte het eenigszins uit de verte te mogen nascheppen. Weg dus met uwe waanwijze regels en onderscheidingen!
Hier heb ik deze theorie niet te beoordeelen. Ik wensch alleen met een woord toe te lichten in welke betrekking zij staat tot Victor Hugo's vervalsching van de Geschiedenis.
Ik zou een zachter woord dan vervalsching kiezen wanneer dit woord niet door een ander, veel ouder dichter ware gebezigd, om te kennen te geven, welke vrijheden hijzelf zich met de Geschiedenis veroorloofde. Corneille ontleent aan de Spaansche geschiedenis zijn Cid gelijk Victor Hugo zijn Ruy Blas. In zijn Examen du Cid, vijftig jaar na de eerste opvoering geschreven, vergelijkt Corneille zijn treurspel met zijn bron, en geeft hij rekenschap van zijne afwijkingen. Bij die gelegenheid zegt hij, onder meer, dat hij de plaats van de handeling heeft veranderd, en gaat dan voort: ‘j'ai été obligé à cette ‘falsification’ enz. Het woord is sterker dan het behoefde te zijn, maar legt een goed getuigenis af van Corneille's eerlijkheid. Waarom is Victor Hugo minder openhartig? Ik vrees, dat dit het gevolg is van zijne theorie of liever van de onmogelijkheid, haar getrouw te blijven. De theorie, die volstrekte waarheid in de kunst verlangde, bracht onder anderen, om nog eens die voorrede van Cromwell aan te halen, dit mede: ‘le drame doit être radicalement imprégné de (la) couleur des temps’, waar op hij volgen laat: ‘Il fout quelque labeur, quelque étude pour en venir là.’ Alles zou dus, volgens het program, uit de bronnen worden geput. Maar aangezien de dichterlijke vlucht natuurlijk spoedig ongeduldig werd bij een onder- | |
| |
zoek dat niet zonder veel geduld kon worden ten einde gebracht, werd het onderzoek prijsgegeven en het program behouden. Men stelde zich tevreden met bronnen, die geen bronnen waren, met kennis uit de tweede hand; geheel in strijd natuurlijk met het luide verkondigd beginsel. Een onwaarheid ombestwil moest dan dien strijd bedekken door het indrukwekkende woord: ‘à défaut de talent, l'auteur à la. conscience’. Wat wij aan het begin der realistische beweging waarnemen zal waarschijnlijk ook haar
einde kenmerken: het realisme zal ondergaan door gebrek aan waarheid, door konventies, die anders zijn dan de oude, maar niet minder gevaarlijk.
|
|