Uit de verspreide geschriften. Feuilletons 1858-1889
(1906)–Allard Pierson– Auteursrecht onbekend
[pagina 391]
| |
Nabetrachting.Er zijn vele redenen waarom ik mij over den uitslag van de verkiezing te Gouda, die den Redacteur van de Standaard in de Kamer bracht, oprecht verheugen kan. Die uitslag strekt vooreerst tot aanbeveling van ons kiesstelsel, dat niet zoo voortreffelijk is of het kan nog wel eene aanbeveling gebruiken. Dr. Kuyper vertegenwoordigt eene richting die talrijke aanhangers heeft in ons Vaderland. Indien ons kiesstelsel van dien aard ware, dat zulk een man niet gemakkelijk tot afgevaardigde kon worden gekozen, met andere woorden: indien het weigerde aan zijne richting hare natuurlijke uitdrukking te verleenen in de Kamer, zou dat stelsel reeds daardoor veroordeeld zijn in het oog van elk wien 't met 's lands vertegenwoordiging ernst is en die van eene Tweede Kamer nog een andere voorstelling heeft dan die van eene kôterie. Nu, daarentegen, kan ons kiesstelsel vooreerst weer menigen aanval verduren, en, wordt het beschuldigd van inzonderheid in het belang van eene partij te zijn uitgedacht, op de verkiezing van Gouda wijzen om zich van deze blaam te zuiveren. | |
[pagina 392]
| |
Is het op zichzelf reeds verblijdend, dat eene sterk verbreide richting hare vertegenwoordigers heeft in ons Wetgevend Lichaam, het is dit dubbel waar het eene richting geldt welker program zich juist beweegt om eene der groote vragen van onzen tijd. Of de staatkunde wereldlijk, geheel wereldlijk, uitsluitend wereldlijk zal zijn dan wel den kerkelijken invloed zal ondergaan; of enkel menschelijke hulpmiddelen haar ten dienste staan dan of zij de voorlichting geniet van goddelijke ordonnantiën, daarover wordt thans een strijd gestreden, daaromtrent zijn de ge moederen verdeeld, en nooit kan die strijd spoediger ten einde worden gebracht dan wanneer zij, die beweren een bovennatuurlijk licht te bezitten, aan het werk worden gezet. Het is niet moeilijk de kolommen van een dagblad met expectoratiën over Gods ordonnantiën te vullen, maar iets anders is het met die ordonnantiën geplaatst te worden tegenover de kwesties van eene Sektie-vergadering. Verheugt men zich werkelijk in een bovennatuurlijk licht, dan moet dit natuurlijk bij de behandeling van die kwesties tegenover vriend en vijand blijken. Een nieuwe lichtzijde aan den uitslag der verkiezing te Gouda is de omstandigheid dat ds. Kuyper, de kandidaat der protestantsche rechtzinnigen, niet gekozen heeft kunnen worden dan met de krachtige medewerking van de katholieken, en dat deze medewerking hem niet ontbroken heeft. Naar de wijze te oordeelen, waarop de Standaard zich vaak over de katholieken uitliet, kon de goêgemeente licht op een dwaalspoor worden geleid, immers zich gaan verbeelden, dat er tusschen de protestantsche en de roomsche rechtzinnigen een onderscheid in beginsel bestond, terwijl toch allen, die met oordeel des onderscheids de zaak beschouwen, reeds lang tot de overtuiging gekomen zijn, dat protestantsche rechtzinnigen niet anders zijn dan in- | |
[pagina 393]
| |
konsekwente ultramontanenGa naar voetnoot1), namelijk wanneer zij hunne beginselen willen toepassen op de politiek. Men kan mannen als Dr. Kuyper wel gelooven, wanneer zij hun weerzin tegen het ultramontanisme betuigen, maar al acht men hen ten deze volmaakt ter goeder trouw, ons oordeel omtrent de verwantschap van hun geest wordt daarom niet anders. De kwaadaardigheid dezer mannen ten aanzien van de ultramontanen is juist het gevolg van de inkonsekwentie waaraan zij zich schuldig maken. Men pleegt tegenover diegenen het onverdraagzaamst te zijn die verder gaan dan wij in de lijn die wij toch met hen aangevangen hebben. En dat de inkonsekwentie aan de zijde der protestantsch-rechtzinnige staatslieden is, behoeft hier zeker niet voor de honderdste maal uiteengezet te worden. Het denkbeeld van een protestant die in kerkelijk-staatkundige zaken bij gezag, bij goddelijke ordonnantiën zweert, is inderdaad ten hoogste bevreemdend. Zonder het gezag van de Kerk kan het gezag van een boek niet anders dan uit willekeur aangenomen worden. Voor meer dan anderhalve eeuw is dit reeds met een klaarheid uiteengezet, die niets te wenschen overlaat. Ik wilde de onwederlegbare redeneering van Fénélon hier gedeeltelijk overnemen: ‘Il est certain, de l'aveu de tous les chrétiens, que nous n'avons aucun texte autographe (geen enkel oorspronkelijk handschrift), c'est-à-dire, écrit de la propre main ou dicté par la propre bouche des auteurs inspirés, pour aucune partie de la Bible, non pas même, pour celles qui nous restent en leur langue originale; par exemple, nous avons l'Ancien Testament en hébreu....; la prodigieuse antiquité de ces livres fait qu'il n'en reste, depuis cette première antiquité, que des copies de copies, très-éloignées des originaux. Les savants mêmes sont | |
[pagina 394]
| |
persuadés qu'il s'est glissé beaucoup de fautes, par une si longue suite de siècles, dans les exemplaires hébreux tant de fois copiés et que cet accident est arrivé par la négligence ou par les divers préjugés de tant de copistes. Presque tout le Nouveau Testament a été d'abord écrit en grec; et nous avons cette édition originale, mais nous n'en avons aucun texte autographe. Ceux qui sont sortis immédiatement des mains des apôtres et des évangélistes ne restent plus dans le monde. Il ne nous reste que les copies qui en ont été faites sur d'autres copies. Il faut néanmoins nécessairement que nous ayons quelque texte de l'Écriture, dont l'Église puisse nous dire infailliblement: Voilà la vraie parole de Dieu. Afin que nous puissions recevoir un texte comme authentique, il faut bien que nous soyons assurés par une autorité infaillible, que ce texte, qui est dans nos mains et que nous lisons comme s'il était le texte autographe, est à peu près conforme au texte de ces autographes, dont il est une copie ou une version. Il faut donc reconnaître que l' Eglise est infaillible...., pour nous répondre d'un texte authentique.’ Hier is niet veel tegen in te brengen. Wij hebben dan ook al, in zijn geschrift: Eene Confidentie, Dr. Kuyper zien hunkeren naar eene Moederkerk. Welnu, door de wijze waarop de verkiezing te Gouda heeft plaats gehad is de innige verwantschap van de mannen van Standaard en Tijd voor allen in den lande onmiskenbaar en onloochenbaar geworden. Het zijn al te gader mannen die zichzelven en anderen wijs maken dat er ergens in de wereld een uitwendig gezag is, dat de mensch slechts behoeft te raadplegen om achter de waarheid te komen, ook op staatkundig gebied. Deze misleiding is des te gevaarlijker omdat het de veerkracht van den menschelijken geest, die toch al niet bijzonder groot is, geheel dreigt te dooden. Wat zal ik mij afsloven om | |
[pagina 395]
| |
door eigen vorschen en nadenken te vinden, hetgeen ik wel zoo gemakkelijk bij mijne onfeilbare autoriteit vinden en halen kan! Het is zonderling, dat deze misleiding in onzen tijd weer in talrijker mate dan te voren hare slachtoffers heeft. Er schijnt in onze tijd eene recrudescentie van traagheid des geestes te zijn, waardoor de menschen zich werkelijk alles op de mouw laten spelden wat een man met een witte das of in een soutane hun gelieft mede te deelen. O die blinde leidslieden des volks, hoeveel hebben zij niet op hunne verantwoording, en hoe wordt het dagelijks moeilijker aan hunne goede trouw te gelooven! Ik laat het nog eens gaan voor een roomsch geestelijke, opgevoed in een seminarie en wiens geest van kindsbeen aan op eene bepaalde wijze gekneed is geworden. Maar hoe kan men in eene protestantsche omgeving groot worden, een vijftal jaren aan eene akademie doorbrengen, lezen wat er te lezen valt, en dan nog beweren, dat de mensch van goddelijke orakelen leeft! Maar zoo is het, en vooruitgang is niet bemerkbaar. Het bijgeloof neemt toe. Dat het zich slechts ontmaskere! Het is al wat wij voor'shands verlangen kunnen. Uit dat oogpunt heeft de coalitie van Gouda groote beteekenis. Het zijn al te maal eenes geestes kinderen, die daar samengewerkt hebben. Zoolang het rechtzinnig protestantisme op Rome afgeeft, kan menigeen dupe worden; waar het met Rome hand aan hand gaat, wordt begoocheling moeilijk, en moet de overtuiging zich meer en meer vestigen, dat rechtzinnig protestantsch en roomsch eene geheel verouderde tegenstelling is, die hare staatkundige beteekenis gehad heeft in de zestiende en zeventiende eeuw, maar thans slechts zand in de oogen kan strooien. De tegenstelling is thans veeleer deze: menschelijke wetenschap of bovennatuurlijk tooverlicht? Eigen onderzoek of geloovige onderwerping? | |
[pagina 396]
| |
Nog een laatste opmerking. Het aannemen van de verkiezing te Gouda toont duidelijk hoe zelfs de kerkelijke partijen thans beseffen op welk gebied de belangrijke vragen tot een beslissing moeten worden gebracht. Ziehier een herder en leeraar, een zielverzorger, iemand die elken Zondag aan groote scharen het evangelie kan verkondigen; dat te blijven doen, moest, zou men zeggen, al zijne liefde, al zijn eerzucht zijn; een hoogeren plicht moest hij niet kennen, en indien zijne medeburgers hem roepen tot een taak die hij niet vervullen kan dan op poene van zijn ambt als Godsgezant vaarwel te zeggen, moest hij die taak van de hand wijzen. Het koningrijk van Jezus toch is niet van deze wereld, en zielen te behouden van grooter belang dan het verheffen van een politieke vaan! Sancta Simplicitas! Maar men ziet, hoezeer hetgeen de Duitschers het Jenseits noemen in de schatting der menschen begint af te nemen, hoe hun ziel, zelfs de ziel der vromen, zich op de wereldlijke belangen concentreert. Want men moge zeggen wat men wil, de politiek is een zuiver wereldlijke aangelegenheid. De eerste kristenen stonden er met volkomene onverschilligheid tegenover; zij gaven den keizer wat des keizers is. Zij waren der Macht, over hen gesteld, onderdanig, zonder er zich om te bekommeren van welken aard die Macht was. Elke Macht was goed genoeg om hen te verbranden en tot martelaren in Gods hemel te maken. Wij hebben sedert een heel eind weegs afgelegd! |
|