| |
| |
| |
Eene bisschopswijding.
De oud-Katholieken in Duitschland hebben hunnen eersten bisschop. Hij is in ons vaderland, in Rotterdam gewijd. Het is eene gebeurtenis die tot nadenken stemt. Welke is de toekomst der oud-Katholieke beweging? Welke zal, ook dien ten gevolge, de toekomst zijn van de Roomsche Kerk?
Deze vragen kunnen en moeten beantwoord worden, geheel onafhankelijk van de meerdere of mindere sympathie die men der oud-Katholieke fraktie van de roomsche Kerk toedraagt. Het is bekend, wat tot het ontstaan dezer fraktie, dezer scheuring aanleiding gegeven heeft. In Juli 1870 heeft het Vatikaansch koncilie, - aldus geheeten wijl het in het Vatikaan te Rome vergaderd was, - het leerstuk van de onfeilbaarheid van den Paus afgekondigd. Velen hebben sedert hun best gedaan om de openbare meening omtrent de eigenlijke beteekenis van dit leerstuk op een dwaalspoor te brengen. Men heeft namelijk die onfeilbaarheid zoo voorgesteld, als sloot zij in, dat de Paus zich in geen enkel opzicht vergissen kan. Alleen onkunde of kwade trouw kan deze duiding toelaten. Het
| |
| |
koncilie heeft enkel willen verklaren, dat de Paus niet falen kan, wanneer hij iets verklaart, dat voor de katholieken regel des geloofs moet zijn. De eene Paus kan bijvoorbeeld de orde der Jesuiten ontbinden; de ander haar herstel goedkeuren, zonder dat de onfeilbaarheid van het pauselijk ambt, in den zin van de vatikaansche kerkvergadering, in het minst daarmee gemoeid zij. Want, wat heeft het te maken met het geloof òf er een orde der Jesuiten is of niet? De oud-Katholieken zelven hebben dan ook hun schisma niet aangevangen omdat zij niet gelooven wilden aan een Paus die zich nooit vergissen zou, maar omdat zij niet uitsluitend aan den Paus het recht wilden toekennen, in geloofszaken het beslissend woord uit te spreken. Niets minder dan dit vloeit namelijk uit het dekreet van de jongste algemeene Synode voort. Wanneer de Paus onfeilbaar is bij de bepaling van hetgeen de Katholiek al dan niet te gelooven heeft, wordt het volkomen overbodig de gewoonte die de Kerk tot hiertoe gevolgd heeft, te behouden, de gewoonte van eene kerkvergadering bijeen te roepen, zoodra in den boezem der Kerk over geloofszaken ernstig verschil van meening gerezen is. Hetgeen derhalve de oud-Katholieken van hunne roomsche medebroeders scheidt, is niets anders dan het antwoord te geven op de vraag: aan wien komt het hoogste gezag toe in de aangelegenheden des geloofs: aan den Paus of aan het algemeen (oekumenisch) koncilie? De meerderheid der Roomschen zegt: aan den Paus; de oud-Katholieken antwoorden: aan het koncilie, waarbij zij natuurlijk tot voorwaarde stellen, - eene voorwaarde waarvan het onvervuld blijven tevens hunne ongehoorzaamheid jegens de vatikaansche synode rechtvaardigen moet, - dat het koncilie inderdaad algemeen zij, dat is, de geheele kerk vertegenwoordige en met volkomene vrijheid beraadslage.
| |
| |
De partij, thans door de oud-Katholieken omhelsd, is geenszins met dezen ontstaan. Zij is reeds meer dan vier eeuwen oud; zij heette voorheen de bisschoppelijke in tegenstelling met de pausgezinde. Deze beide partijen hebben krachtig tegenover elkander gestaan, toen het er op aankwam het zoogenaamde groote schisma van het Westen te heelen. In den aanvang der 15de eeuw had de Kerk twee Pausen, Gregorius XII te Rome, Benediktus XIII te Avignon. Men had het zoover gebracht, dat zij elkander zouden ontmoeten om tot een vergelijk te komen. Zij begaven zich tot dien einde op reis. Het was evenwel een verachtelijk komediespel. Gregorius en Benediktus zetten zich in beweging, schijnbaar met het doel om elkander te gemoet te reizen; inderdaad waren zij met de hoogste achterdocht jegens elkander vervuld; de een vreesde door den ander gevangen genomen te worden. De tijdgenoot geloofde dat zij overeengekomen waren elkander niet te zien en inmiddels het publiek te misleiden. Deze belachelijke vertooning duurde tot in 1408.
Frankrijk, weldra gevolgd door Duitschland, Hongarije en Bohemen, deed toen een beslissenden stap. Het verklaarde zich voor eene volstrekte onzijdigheid tusschen de beide Pausen, en het droeg aan hun beider kardinalen op, over de middelen tot herstel der eenheid gemeenschappelijk te beraadslagen. Dit geschiedde te Livorno, en binnen zeer korten tijd kwam men tot het besluit, dat een algemeen koncilie de eenige weg was tot beslechting van de groote vraag.
Deze algemeene kerkvergadering, die beide Pausen te oordeelen en te vonnissen zou hebben, werd uitgeschreven naar Pisa tegen den 25sten Maart 1409. In de dertiende zitting hield Magister Petrus Plaoul eene aanspraak, waarin reeds met zoovele woorden werd gezegd, dat de Kerk boven den Paus staat. De vijftiende zitting maakte dat woord tot
| |
| |
eene daad. Den 5den Juni 1409 toch verkondigde, op last van het koncilie, de patriarch van Alexandrië, bijgestaan door de patriarchen van Antiochië en Jerusalem, terwijl de kerkdeuren geopend bleven en eene ontelbare volksmenigte tegenwoordig was, dat Gregorius en Benediktus opgehouden hadden Pausen te zijn, en dat de stoel van Rome vakant was. Daarop werd een Te-Deum gezongen en verordend dat niemand de synode verlaten mocht, eer hij het vonnis onderteekend had.
Het was alles vergeefsche moeite. De synode koos tot nieuwen Stedehouder van Kristus Alexander V. Daar de beide andere pretendenten zich evenwel niet onderwierpen, had men eenvoudig drie Pausen in plaats van twee. Ook was het geen betere geest waarin Alexander V regeerde, evenmin als diens opvolger Johannes XXIII, een man, van wien het later op het koncilie van Constance, als geloofwaardig aangenomen gerucht wilde, dat hij zijn voorganger vergiftigd had. Verregaande hebzucht, eerzucht, zelfs ontucht werden hem door tijdgenooten ten laste gelegd.
Eene nieuwe kerkvergadering werd noodig. Het is het bekende koncilie van Constance, waarvan de eerste zitting plaats greep op den 16den Nov. 1414. Hier kwam men tot die vermaarde stelling die nog heden ten dage het voorwerp van zooveel strijd is, gelijk zij het reeds in de zeventiende eeuw is geweest. De synode van Constance, zoo luidt haar eerste kanon, rechtmatig vergaderd in den Heiligen Geest, oekumenisch en vertegenwoordigend de geheele kerk, heeft haar gezag onmiddellijk van Kristus, en ieder, zelfs de Paus, is verplicht haar te gehoorzamen in al wat het geloof en de heeling van het schisma, straks voegde men er aan toe, in alles wat de hervorming der kerk in hoofd en ledematen, betreft.
Daarmede was het volstrekte oppergezag der konciliën uitgesproken. Maar men ging nog verder. Het Pausdom
| |
| |
was nog niet aan het eind zijner vernedering. Andermaal werd een Kerkvergadering bijeengeroepen (3 Maart 1431, te Bazel), ofschoon de Paus ‘zelfs het woord koncilie niet meer kon uitstaan.’ Zijn opvolger, Eugenius IV, verklaarde haar voor ontbonden (18 December), eene verklaring die den indruk moest maken van uit louter zelfzucht te zijn voortgevloeid. De kerkvergadering stoorde er zich niet aan. Men vernieuwde veeleer plechtig den kanon van Constance, die het oppergezag der konciliën uitsprak. De Paus werd in staat van beschuldiging gesteld. Inmiddels was de politieke toestand van Rome hoogst ongunstig. Alle vijanden van den Paus in Italië grepen het verzet van Bazel als een uiterst bruikbaar voorwendsel of ook als een dekmantel aan bij de uitoefening hunner eigene wraakzucht. Zoo van allen verlaten, en met de hooge waarschijnlijkheid zijner afzetting in het verschiet, gaf hij toe, herriep hij het ontbindingsdekreet, onderwierp hij zich aan het koncilie, dat nu, en juist ten gevolge daarvan, zijn aanzien nog hooger zag stijgen dan dat van Pisa of zelfs van Constance.
Was de bisschoppelijke partij tevreden? Wist zij in haar zegepralen maat te houden? Integendeel. Terwijl het koncilie zich zeer toegevend beloofde voor zijne eigene leden, werd het voor het opperhoofd der Kerk steeds onverbiddelijker. Men beroofde hem van zijne inkomsten. Het had al den schijn alsof men ten zijnen aanzien eene nieuwe aanleiding tot verwijdering zocht. Was dit werkelijk het doel geweest, zoo bereikte men het niet. Paus Eugenius onderwierp zich ook nu. Maar wat men zeker niet bedoeld had, gebeurde. De vernedering, waaraan men den Paus overgaf, deed eene pauselijke partij ontstaan, klein voorzeker in den aanvang, maar waarmee de strijd in den boezem van het koncilie zelf was overgebracht. Die partij telde weldra de besten onder hare leden, want de synodale
| |
| |
partij, door hare zege overmoedig, nam gedurig in zedelijke waarde af. De menschelijke zwakheid maakt het helaas! begrijpelijk. Zoolang de synodale partij de tegen eene ontzedelijkt pausdom strijdende Kerk vertegenwoordigde, zoolang zij eene oppositie was die veel te duchten had, was juist het gevaar waaraan zij zich blootstelde, het zout dat hare deugd voor bederf behoedde. Maar sterk zijn de beenen die de weelde dragen. Sedert het begin van het schisma was thans eene halve eeuw verloopen, waarin het Pausdom steeds gedaald, de partij der konciliën steeds in aanzien gestegen was. Ja zij had het Pausdom onttroond, dat voortaan alleen nog leefde bij de genade van de konciliën. Toen openbaarden zich al de gebreken die onbeperkte macht, vooral wanneer zij snel opgekomen is, niet schijnt te kunnen vermijden. De ‘Heilige Geest’, waarop men zich in den aanvang zoo vaak, en vaak met recht, beroepen had, maakte plaats voor den geest van willekeur, van trots, van plagerij. De slotsom was dat de kerkvergadering de oorzaak werd van een nieuw schisma, van twaalf jaren; de slotsom was haar eigen smadelijke uitgang. Uit hare reeds zeer gedunde rijen slingerde zij het dekreet, dat de paus schorste ‘omdat hij niet rechtzinnig dacht over het gezag der konciliën.’ Men ziet, het is eene nieuwe orthodoxie die ontstaat. Alles komt thans neder op de vraag: wie de meeste zal zijn? Geen wonder dat velen Bazel verlieten. De ledig blijvende banken werden eens door het koncilie aangevuld met al de relieken die men machtig kon worden. Te recht; het koncilie was zelf niets meer dan een reliek. Uit Bazel verdreven, week het naar Lausanne, waar het zich kort daarop ontbond met eene plechtigheid die niet kon verbergen, dat het de karikatuur van zichzelf geworden was.
Deze korte geschiedkundige herinnering moest vooraf- | |
| |
gaan, wilden wij de hierboven gestelde vragen met eenige kennis van zaken beantwoorden. Ook hier, naar het mij voorkomt, is de geschiedenis ten deele reeds kritiek, immers de openbaring van het gevaar waaraan de episkopalisten zijn blootgesteld in den boezem van eene kerk, die op gezag beweert te rusten. Dit gevaar moet thans nader worden toegelicht.
Het ontstaan en de geschiedenis van de oud-Katholieke partij hebben wij in de hoofdtrekken leeren kennen. Wij zeiden reeds, dat die geschiedenis ten deele ook kritiek is, immers de openbaring van het gevaar waaraan de episkopalisten zijn blootgesteld in den boezem van eene kerk die op gezag beweert te rusten. Dit gevaar moet thans nader worden toegelicht.
Men wil in geloofszaken gezag of men wil het niet. De oud-Katholieken moeten het willen, zoo zij anders Katholieken willen blijven. Erkenden zij het onbeperkte recht van het vrije, zelfstandige onderzoek der waarheid, zoo waren zij daarmede tot het Protestantisme overgegaan en hadden zij geene beteekenis meer binnen de grenzen der Katholieke kerk. Blijven zij zich als zonen dezer kerk beschouwen, zoo moeten zij dus gezag als den eigenlijken grondslag van het geloofsleven der gemeente aanmerken. Maar is dit zoo, dan begrijpt men licht, tot welk uiterste elke oud-Katholieke beweging noodlottig gedreven wordt, een uiterste dat de innerlijke tegenstrijdigheid aan het licht brengt, waaraan zij laboreert. Die beweging is tegen 's Pausen volstrekte oppermacht, en in dit karakter eene beweging die vrijheid wil; zij is Katholiek, en in dit karakter eene beweging die gezag wil. Daaruit vloeit voort, dat wanneer de oud-Katholieken den Paus van zijn gezag beroofd hebben, zij gedoemd zijn er binnen korten tijd een ander gezag voor in de plaats te stellen. Bij wien zal dit berusten? Bij een bisschop? Dan had men den onfeil- | |
| |
baren Paus weer terug. Bij de Kerk in het algemeen, als verzameling van geloovigen gedacht? Het ware een droombeeld, dat ten slotte tot het Protestantisme voeren moest, aangezien al de geloovigen te zamen natuurlijk geen gezag kunnen bezitten, dat niet aan elk geloovige in het bijzonder toekomt. Doch heeft elk geloovige in het bijzonder het recht te beslissen wat hij gelooven moet, dan heeft men, gelijk van zelf spreekt, het protestantsch beginsel gehuldigd. Derhalve: het nieuwe gezag, dat de oud-Katholieken in de plaats van de pauselijke dekreten stellen moeten, kan niet berusten dan bij de Vertegenwoordiging der Kerk, met andere woorden bij de algemeene konciliën. De oud-Katholieken geven dan ook toe, dat zij niets liever willen. Uitmuntend; maar dat men toch lette op de noodzakelijke gevolgtrekking die hier voor de hand ligt. Heeft
het koncilie het hoogste gezag in geloofszaken, zoo moet het koncilie onfeilbaar zijn. Want wat ter wereld helpt een gezag, dat mij vertellen zal wat ik gelooven moet om zalig te worden, wanneer dit gezag zelf toegeeft dat het zich bedriegen, dat het falen kan? Falen kan ik ook wel; dat behoef ik van niemand te leeren. Maar ziedaar nu de partij der oud-Katholieken veroordeeld ten slotte aan te landen bij hetgeen zij in de nieuw-Katholieken zoo hevig veroordeelt. Wij zagen reeds hoe te Bazel de Paus geschorst werd, ‘omdat hij niet rechtzinnig dacht over het gezag der konciliën.’ Het was volkomen in de orde, volkomen konsekwent. Is de Paus eens feilbaar verklaard, dan moet men òf protestantsch worden, dat is, het individuëel recht van onderzoek erkennen, òf de onfeilbaarheid afkondigen van de kerkvergaderingen.
Nu, onfeilbaarheid tegen onfeilbaarheid, zoo neem ik de vrijheid die van den Paus nog iets minder belachelijk te vinden dan die van eene kerkvergadering. Men weet hoe het op eene vergadering pleegt toe te gaan, wat achter
| |
| |
hare koelissen geschiedt. Wie kan nog eenige de minste achting hebben voor de geloofsdekreten van eene synode, doodgeborene kinderen eener schendige vereeniging van het doordrijven van enkelen en van de lafhartigheid of zoetsappigheid der meesten? Bovendien, onfeilbaarheid van een koncilie wil zeggen onfeilbaarheid van de meerderheid. Van welke meerderheid? Zal zij uit éene stem kunnen bestaan? Dan is die éene stem de ware Paus van de kerk. Zal zij twee derden van de leden der vergadering moeten omvatten? Het is mij wel, maar op welk oogenblik zijn de synodale heeren dan onfeilbaar geworden? Niet toen zij zitting namen. Want een derde heeft ook zitting genomen en is, daar het straks de dwalende minderheid vormen zal, niet onfeilbaar. De bovennatuurlijke gaaf schijnt dus op het oogenblik der stemming te worden verleend!
Velen begroeten in de oud-Katholieke beweging een teeken van vooruitgang, Het moet met de verstandelijke ontwikkeling van onzen tijd treurig gesteld zijn wanneer iets zoo weinig doordachts als eene richting die de eene onfeilbaarheid met de andere onfeilbaarheid bestrijdt, ten gunste onzer beschaving pleiten zal. Hoe dom zijn wij geworden, wanneer het oud-Katholicisme, in mijn oog produkt van goeden wil en zwakke hersenen, ons als eene bonne marque van vordering en vlijt wordt aangerekend.
Dit oordeel beslist evenwel niets over de toekomst van de oud-Katholieke beweging. Aan die toekomst geloof ik. Maar ik zou er juist veel minder levendig aan gelooven, wanneer die beweging eene groote hoeveelheid van denkkracht vertegenwoordigde. Mij dunkt, het oud-Katholicisme is juist eene van die halfheden die gemeenlijk in de wereld uitmuntend slagen. Het Katholicisme zal nog zeer lang de eenige vorm blijven waarin de groote meerderheid der Kristenen zich te huis kan gevoelen. Het Protestantisme
| |
| |
verkeert zoo kennelijk in een staat van ontbinding, dat het aan liberale zijde tot onverholen rationalisme, aan orthodoxe zijde òf tot mystiek òf tot Katholicisme moet overslaan. Aan Rome dus vooreerst de godsdienstige toekomst der Kristenheid. Maar, - en hiermede breiden wij onzen gezichtskring van de oud-Katholieke beweging, tot de bestemming van de Katholieke Kerk in het algemeen uit, zal Rome die toekomst in hare hand behouden, met andere woorden, zal de kristelijke traditie, waarvan de roomsche leer onmiskenbaar de draagster is, de europeesche Kristenheid blijvend boeien en bevredigen, dan moet vooreerst en tot nader orde een nieuw schisma in de Katholieke Kerk ontstaan, een schisma dat lucht geeft aan de twee groote strijdige elementen die in den schoot dier kerk zich bevinden: het germaansche en het fransche (of in het algemeen romaansche) element. Zulk eene scheuring, tijdelijk en naar den uiterlijken schijn een wond, zal het behoud der Kerk zijn, die nu, onder een leus van eenheid, aanéensnoert wat inderdaad niet samenleven kan. De kristelijke traditie, de ware eenheid der kerk, huwt zich bij de Germanen aan konstitutioneele gezindheid, wetenschap, behoefte aan vooruitgang, nationalen zin; bij de Romanen daarentegen, inzonderheid bij de Franschen, huwt zich diezelfde kristelijke traditie aan absolutisme, obscurantisme, reaktie en ultramontaansche gezindheid. De germaansche zoowel als de fransche Kristenen willen van de kristelijke traditie geen iota prijs geven. Was het alleen om de handhaving dier overlevering te doen, zij konden uitstekend vereenigd blijven. Maar met die traditie zijn aan weerszijden, gelijk wij zagen, geheel verschillende belangen verbonden. Waar dit het geval is; waar, als in de veertiende en vijftiende eeuw, geene leerstellige maar nationale verschilpunten hun invloed doen gelden, is, dunkt mij, scheuring onvermijdelijk.
| |
| |
En dat is hier het geval. De germaansche Kristenen gelooven wat de fransche Kristenen gelooven. Maar aan de eene zijde vindt men germaansche, aan de andere zijde fransche geloovigen. Dit onderscheid zegt alles. De germaansche aanleg is nu eens geheel anders dan de fransche aanleg. Hier staat de eenvormigheid, daar de individuëele verscheidenheid, hier de eenzijdige logika, daar de veelomvattende bespiegeling op den voorgrond. Dit zijn ethnologische tegenstellingen, die nu als voor eeuwen optreden, gelijk zij ook nog later in de geschiedenis optreden zullen; die wellicht reeds vroeger ook in het Westen een blijvende scheuring, gelijk aan die van de Grieksche Kerk, veroorzaakt zouden hebben, had destijds niet de Hervorming van Luther en Kalvijn alle oneenigheid in den boezem der Katholieke Kerk voor een poos doen bijleggen.
Maar de Hervorming heeft slechts een langen tusschenzin gemaakt in de geschiedenis der Europeesche menschheid, met tijdelijk aan de dogmatische verschilpunten eene overwegende beteekenis toe te kennen. Wij nemen thans den draad der ontwikkeling weder op, waar het eind der Middeleeuwen dien gelaten had; dat is, wij beseffen levendig, nu als toen, dat het onderscheid van natiën en rassen het eigenlijk bewegende beginsel is van de europeesche beschaving. De tegenstelling Roomsch of Protestantsch, of nog liever: oud- of nieuw-Roomsch is slechts een der vormen welke dat diepgaand ethnologisch onderscheid aanneemt. Germaansch en Romaansch zijn de tweelingen, die tegen elkander stooten in den schoot van Europa, terwijl de beide elementen, voorzoover zij met een godsdienstleer in verband staan, hoofdzakelijk Katholiek gekleurd zijn. Op dien grond geloof ik aan de toekomst van de oud-Katholieke beweging. Zij, een onding uit een zuiver wetenschappelijk oogpunt, geeft juist, waar- | |
| |
aan de germaansche Kristenheid behoefte heeft: Katholicisme min pauselijke dwingelandij. Op dienzelfden grond meen ik evenwel in de naaste toekomst een nieuw schisma te lezen, de Katholieke Kerk in tweeën gedeeld met een paus te Parijs, en een paus te Berlijn. Wanneer dan niet weer, als in de 16de eeuw, de kwestie der nationaliteiten gewelddadig op den achtergrond wordt gedrongen, kon dat schisma zich wel eens bestendigen. De germaansche Katholieke Kerk zou dan zoo verlicht en humaan kunnen worden als met het vasthouden aan de kristelijke traditie maar eenigszins bestaanbaar is. Wellicht zou ook de Protestantsche orthodoxie daar ten slotte een goed onderkomen vinden.
Wie weet dus binnen hoevele jaren wij van eene andere wijding zullen te spreken hebben, als de heer Reinkens, thans tot bisschop bevorderd in ons praktisch Rotterdam, wellicht de eerste wordt eener lange reeks van ultramontaansche, van germaansche Pausen!
|
|