| |
| |
| |
Renans pleitrede.
Het fransche Liberalisme blijkt onverbeterlijk, zelfs in zijne uitnemendste vertegenwoordigers. In de Revue des Deux-Mondes van 15 Februari heeft men het opstel van Ernest Renan over de godsdienstige krisis van Europa kunnen lezen. In dat opstel wordt de geliefkoosde stelling van het fransche liberalisme met warmte, welsprekend, bovenal met eene eenvoudigheid en oprechtheid bepleit, die ons den schrijver doen lief krijgen. Men kent die stelling. In het algemeen luidt zij: Vrijheid is de hoofdvoorwaarde van de zege der Waarheid. Er zijn nog een groot aantal menschen die met deze leer dwepen; nu zij zich op het gezag van Renan beroepen kunnen, vrees ik dat zij tot volslagene onbekeerlijkheid zullen vervallen. Eer het zoover komt, mogen zij toch ook kennisnemen van de argumenten der wederpartij. Ik wil er enkele vermelden.
Maar vooraf mag ik wel doen opmerken, dat Renan veel bevestigd, doch geen bewijs hoegenaamd voor de gegrondheid zijner stelling aangevoerd heeft. De leer aangaande de volstrekt gunstige werking der vrijheid schijnt
| |
| |
bij hem den rang van een geloofsleer te bekleeden, schijnt de uitdrukking te zijn van een gewetensovertuiging, waartegen evenmin te disputeeren valt als bijvoorbeeld tegen de overtuiging omtrent de zaligmakende kracht der kerk. Buiten de Kerk geen heil, buiten de Vrijheid geen heil: het eene dogma is zoo goed als het andere, en een dwaas hij, die dogmaas door zijne polemiek meent te doen vallen. Doch hetgeen wij hier doen opmerken in Renans opstel, - die afwezigheid van al wat naar bewijsvoering zweemt, - is karakteristiek voor het fransche Liberalisme. Dit Liberalisme is inderdaad een soort van geloof, eene soort van religie. Het is niet uit redeneering voortgevloeid, het kan voor redeneering niet wijken. Renans opstel is dan ook louter een preek, neergeschreven tot stichting en opbouwing van zijn liberale geloofsgenooten, en het heeft mij verwonderd aan het slot dier leerrede Renan niet te zien toegeven aan zijne voorliefde voor de apostrofe. Mij dunkt: de stichting had er bij gewonnen, wanneer men was overgegaan bijvoorbeeld in dit gebed; Douce et séduisante Liberté, Toi que tous les fanatiques ont méconnue et qui ne révèles Tes ineffables charmes qu'à ceux qui Te cherchent dans la pureté divine d'un coeur tout dévoué à l'éternelle beauté de Ton culte.... enz. enz.’
Elk oprecht geloof is eerbiedwaardig; maar wij die aan een politiek geloof geene mindere eischen stellen dan aan een kerkelijk geloof, wij zullen wel het Credo van het fransche Liberalisme voor het minst met dezelfde vrijmoedigheid mogen onderzoeken, die wij ons veroorloven tegenover het Credo van het Katholicisme of van welke Rechtzinnigheid men wil. ‘Vrijheid, de hoofdvoorwaarde van de zege der Waarheid,’ schoone woorden, niet schooner maar ook niet minder schoon dan Conceptio Immaculata. In beide formulen steekt juist evenveel zin. Vrijheid! Welke vrijheid? Hoeveel vrijheid? De Waarheid!
| |
| |
Welke waarheid? En wat is de waarheid? Laten de metafysici het zeggen, en wij inmiddels deze orakeltaal overbrengen in uitdrukkingen die een gewoon mensch vatten kan. Dan, zie ik wel komt de stelling op het volgende neder: Wie de zienswijze welke hij voor de beste houdt, algemeen ingang wil verschaffen, handelt raadzaam, wanneer hij aan de verdedigers van elke andere zienswijze zonder eenig voorbehoud het woord laat. Hier hebben wij althans eene stelling die wij bespreken kunnen, want wat uitdrukkingen als De Vrijheid, en De Waarheid in den mond van zulk een scepticus als Renan beteekenen moeten, ja wat zij in den mond van wien ook beteekenen kunnen, zal ons wel nooit iemand uitleggen. De Waarheid is Godenspijs. Wij, stervelingen, hebben slechts met een betrekkelijk betere zienswijze te doen. De gunstigste voorwaarden voor hare verbreiding is het eenige punt in kwestie.
Wanneer wij nu de juistheid van de tot eenvoudiger uitdrukking herleide stelling willen onderzoeken, hebben wij eerst te vragen op welk gebied deze stelling te huis behoort. Mij dunkt, wij hebben hier eene historische stelling voor ons. In den loop der eeuwen hebben zich onderscheidene gevallen voorgedaan, waarin menschen gerechtigd waren aan hunne zienswijze boven die hunner land- of tijdgenooten de voorkeur te geven. Is de stelling van het fransche Liberalisme gegrond, dan zal die gegrondheid althans moeten blijken bij een nader onderzoek van de gevallen die wij hier op het oog hebben. Laat ons zien. Israëls profeten, in de achtste eeuw vóor Kristus, mochten hun verheven monotheïsme hooger stellen dan den afgodendienst van hun volk. Hoe heeft dat monotheïsme gezegevierd? Door een edel laisser-aller? Slechts éen tekst tot antwoord: (2 Kronyken XXXIV, 3 vlgg.) ‘In het twaalfde jaar begon Josia (groot voorstander
| |
| |
van het profetische monotheïsme) Juda en Jeruzalem te reinigen, en men brak voor zijn aangezicht af de altaren der Baäls, en de zonnebeelden hieuw hij af, de bosschen ook, en de gesneden en gegoten beelden verbrak eu vergruisde en strooide hij op de graven dergenen, die hun geofferd hadden, en de beenderen der priesters verbrandde hij en de gesneden beelden stampte hij, die vergruizende’. Drie honderd jaar na Kristus mochten de volgelingen van Jezus hun godsdienst voor beter houden dan het uitgeleefd Heidendom hunner omgeving. Hoe heeft die godsdienst gezegevierd? Door een edel laisser-aller? Konstantijns wapenen hebben den heidenschen Licinius verslagen; zijne edikten hebben de Arianen verbannen en geheele troepen van monniken zijn uitgegaan om de beelden en tempelen aan de olympische Goden gewijd omver te halen. Vier, vijf eeuwen later mochten Bonifacius en Karel de Groote hunne godsdienstige en zedelijke beschouwingen uitnemender achten dan die welke in de Germaansche wouden haren zetel vonden. Waardoor heeft de zendeling en de Keizer gezegevierd? Door een edel laisser-aller. De eerste heeft den Jupiterseik omgehouwen, de tweede heeft de Saksers beoorloogd tot er geen ongedoopte meer overbleef. Andermaal vijf eeuwen later mochten de Katholieken gelooven aan de meerderheid hunner wereldbeschouwing tegenover het dualisme en het eenzijdig en buitensporig idealisme dat zich van half Europa had meestergemaakt. Waardoor hebben de Katholieken gezegevierd? Door een edel laisser-aller? De bloedige krijg tegen de Albigensen, - een zegen voor ons werelddeel, - geve het donderend antwoord! Nog eens gaan drie eeuwen voorbij. Waanwijsheid was het niet, het protestantisme, trots al de bekrompenheid en het bijgeloof waarmee het optrad, vruchtbaarder te schatten voor Europa's ontwikkeling dan hetzij het scholastiek en jesuitisch
katholicisme dier dagen,
| |
| |
hetzij het pantheïsme der Libertijnen of het overgeestelijke der Wederdoopers. Waardoor heeft de Hervorming gezegevierd? Door een edel laisser-aller? Vraag het aan Luthers tyrannieke hierarchie, aan den brandstapel door Kalvijn ontstoken, vraag het aan Munster, aan den beeldenstorm, aan de Geuzen, aan de zelfs onzen edelen Willem afgeperste onverdraagzaamheid jegens de Katholieken! En weer snellen twee eeuwen voorbij en weer mogen sommigen hunne denkbeelden prijzen boven die van het oude Régime. Maar waardoor zegeviert de fransche omwenteling, of liever die moderne opvatting van het staatkundig en maatschappelijk leven der volken, welke van die groote gebeurtenis dagteekent? Door een edel laisser-aller? Ik wil de vraag niet weer herhalen. Zij wordt bittere spot.
Deze enkele historische gegevens, die wij hier slechts konden aanstippen, zijn wellicht niet geschikt het geloof van het fransche Liberalisme te schokken, maar toch wel om ons tweemaal te doen toezien, eer wij ons tot dat geloof bekeeren, of liever, - want wie heeft het niet een tijd lang in zijn onwetendheid gekoesterd? - eer wij daarin andermaal willen vervallen. Leert de geschiedenis dat de Vrijheid al een zeer ondergeschikte rol heeft vervuld bij dien vooruitgang van ons geslacht, die reeds achter ons ligt, wat geeft ons dan aanleiding om van de hooge bescherming dezer toovergodin zoo buitengemeen veel te verwachten voor den vooruitgang der toekomst? Bovendien: in de laatste vijftig jaren heeft men het hooggeloofde laisser-aller veelszins toegepast. Met welk gevolg? Renan zelf zal het ons zeggen. Ook in zijn oog staan wij (en plein dix-neuvième siècle) aan den vooravond van een godsdienstkrijg, welks verschrikkingen verdubbeld zullen worden door de ontzettingen die het socialisme in zijn schoot verborgen houdt. Zoo heerlijk heeft De Vrijheid gezorgd voor de zege der Waarheid. Spanje verteerd door
| |
| |
burgeroorlog! Frankrijk in de handen van een De Broglie. Engeland overgeleverd aan een Disraëli! België geregeerd door een klericaal ministerie! Nederlands prestige ontluisterd door een onmachtige liberale Kamer!
Eene andere soort van bewijsvoering kunnen wij beproeven, wanneer wij op de inkonsekwentie van de Verdedigers der volstrekte Vrijheid opmerkzaam maken. Moet deze Vrijheid aan De Waarheid de toekomst verzekeren, dan zie ik niet in met welk recht de Staat voor onderwijs van een bepaald gehalte waakt. Indien men in het algemeen mag aannemen, dat de Waarheid stellig zal zegevieren, mag men dit althans gelooven van de Waarheid op natuurwetenschappelijk gebied. Hier zal immers elke dwaling zich veel spoediger wreken. Maar waarom dan het onderwijs in deze wetenschap niet geheel vrij gelaten, waarom hare docenten aan examens onderworpen; waarom van het geheele onderwijzende personeel in den lande een akte van bevoegdheid gevraagd? Laat den een het stilstaan der aarde, den ander de geheimen der alchymie aan de jeugd inscherpen! Wat nood! De Waarheid triomfeert ten slotte!
De verdedigers der volstrekte vrijheid maken het zich te licht. Zoolang wij onder kerkelijke voogdij moesten zuchten, had het vrijheidsgeroep een beteekenis, het bewees ons uitstekende negatieve diensten. Meer dan zulke negatieve diensten kan men er evenwel niet van verwachten; wie nadenkt moet, dunkt mij, erkennen, dat wij na den val van het geestelijk oppertoezicht der Kerk, voor een nieuw vraagstuk zijn geplaatst. Tegenover de Kerk hebben wij de vrijheid veroverd en wij zullen haar handhaven, niet omdat wij in het algemeen tegen voogdij zijn, maar omdat wij van hare voogdij niets goeds meer kunnen verwachten. Als in Bulwers roman wordt het nu echter ten aanzien van die veroverde vrijheid de vraag: What shall we do with it?
| |
| |
Zij die zich met den zedelijken toestand van ons geslacht bezighouden kunnen beter doen dan met Renan lofliederen aanheffen op een laisser-aller dat voor het minst het getuigenis der ervaring niet ten zijnen gunste kan aanvoeren. Zij mogen ons liever voorlichten omtrent de roeping van den Staat in de nieuwere maatschappij.
|
|